De notariszoon die beeldhouwer werd

De Amsterdamse kunstenaar Hans Ittmann (1914-1972) zou notaris worden, maar een dag voor zijn examen in 1941 besloot hij ervanaf te zien en kunstenaar te worden. Die beslissing zou leiden tot een divers oeuvre van reliëfs, keramisch kleinplastiek, en vooral van vrije sculpturen. Het begon in de oorlogsjaren met gouaches, waar veel later een journalist van de krant Vallei (in 1990) een hunkering naar de moderne tijd in zou herkennen. Vooral ging hij beeldhouwen, aanvankelijk realistisch, waarvoor hij in de leer ging bij Cephas Stauthamer (1941-43). Kort na de oorlog reisde Ittmann af naar Parijs waar hij leefde van een beurs van de Franse overheid. Hij studeerde er ongeveer drie jaar (van 1946 tot – vermoedelijk – 1949), eerst aan de Ecole des Beaux Arts, toen onder Gimondeau en in 1948 in het atelier van Zadkine – dezelfde tijd dat Zadkine druk was met De Verwoeste Stad. Het loonde om in de leer te gaan bij Zadkine. Hij had veel Nederlandse studenten. Han Richters, die deels gelijktijdig met Ittmann bij Zadkine werkte, kon na Parijs meteen aan de slag met opdrachten voor vrije beelden. Aan Zadkines leerlingen Couzijn en Tajiri zie je meer invloed van de leermeester af dan bij Ittmann. Deze bewonderde nogal uiteenlopende kunstenaars: Arp, Moore, Dufy, Klee, Pevsner, Malevich en later Pollock – invloeden die allemaal te vinden zijn in zijn werk. Maar: “Hoewel Zadkines sculptuur van minder betekenis is geweest voor zijn werk, behield Ittmann ook voor deze meester altijd een voorkeur”.

 

Buitenlandse reizen

Parijs gold als dé culturele hoofdstad van de wereld. Als ambitieuze Nederlandse kunstenaars wilden reizen, gingen ze daarheen. Zeker na de oorlog, toen het gevoel groot was dat vernieuwingen en een bredere horizon belangrijk waren om te breken met het traumatische oorlogsverleden. Velen reisden niet, te duur, maar Ittmann kwam uit een familie met geld, waardoor hij ook nooit zo zijn best heeft hoeven doen om zich op de markt te presenteren. Ittmann ging zelfs meermalen naar Parijs, trok door Zuid-Amerika (1948), Noord-Afrika (1953) en Joegoslavië en Italië (1955). Het leverde hem etnografische inspiratie op die je ziet in sommige beelden, in andere herken je westerse modernismen. Hij was een alleseter, grote voorbeelden waren Dufy en Picasso, maar ook talloze andere meesters herken je terug in zijn werk dat in de Parijse tijd abstract was geworden. Zoals veel tijdgenoten onderzocht hij verschillende vakgebieden: als schilder, tekenaar, graficus, beeldhouwer werkte hij in olieverf, mozaïek, brons, etsen en maakte hij penseeltekeningen. Ittmann werd verweten – aanvankelijk – te veel verschillende kanten uit te waaieren zonder eigen stijl. (Vrije Volk, 1948: “Hoe durft een beeldend kunstenaar, die een beetje die naam waardig tracht te zijn, zulke prullige beeldjes in het spoor van Zadkine te laten zien?”).

 

Terug naar Nederland

Ittmann keerde terug uit Parijs voor een opdracht in de tentoonstelling ‘Mijlpaal 1950’. De Volkskrant sabelde zijn bijdrage neer (“een wanschapen banaan met kikvorskop en daarin als het ware geplaatst op pistoollopen, twee ogen als eidooiers”). Kunstenaars waardeerden het wel en ook andere pers was vanaf de jaren vijftig geïnteresseerd en positief. Ittmann is lid geweest van de NKVB (nederlandse kring van beeldhouwers), Arti et Amicitiae, Liga Nieuwe beelden, en deed mee aan tentoonstellingen van deze instellingen. Hij exposeerde verder in onder meer Sonsbeek en het Gemeentemuseum Den Haag. Zijn werk was te zien op de exposities ‘Jeune sculpture’ in 1950 en 1951, op de E55, op groepstentoonstellingen van de Nederlandse Kunststichting en in groepsverband in het Stedelijk Museum Amsterdam. Werk van hem is opgenomen in de collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam, in de Rijkscollectie, en in particuliere verzamelingen.

 

Kunst in opdracht

In 1951 werd hij gevraagd lid te worden van de kunstenaarsgroep ‘Creatie: de vereniging voor Absolute Abstractie’, waar onder anderen Wim Crouwel in zat. Ittmann is een voortrekker die de groep laat fuseren met de groep Vrij Beelden tot de Liga Nieuwe Beelden. Hij werd een pleitbezorger voor opdrachtkunst; conform de heersende wederopbouwgedachte vond hij dat kunst moest integreren in de bouwkunst, in de stad, in het leven. Ittmann specialiseerde zich niet, zoals veel tijdgenoten, in wandkunst (mozaïeken, muurschilderingen) maar bleef beeldhouwer – voor de vrije markt en in opdracht. (Al lag hij in de praktijk vaak in de clinch met opdrachtgevers.) Vanaf de jaren vijftig werkt hij veel voor opdrachtgevers (scholen, een radio, universiteitsgebouw en andere nieuwbouw): metaalreliëfs, een enkel keramisch muraal, steenreliëf, geometrische wandwerken van hout en beton. De meeste opdrachten waren voor vrije sculpturen, die in de jaren vijftig veelal metaalplastieken waren. Rond 1970 werden ze massiever en organischer, een als een gestileerde bloem, twee pluvieren voor een park, bronzen mensfiguren met inspiratie van etnografisca of aanverwant geïnteresseerde modernen (Ernst, Brancusi, Tajiri). De beelden waren zo’n 2 tot 5 meter hoog. Al blijft Ittmann verschillende technieken en stijlen gebruiken (“een immer zoekende kunstenaar” stelt pers na zijn dood), een belangrijke ontwikkeling is dat van de metalen draadplastiek eind jaren vijftig. Daarin komt hij tot een eigen stijl, weliswaar geënt op de Russische constructivisten Naum Gabo en Antoine Pevsner (sommige beeldjes lijken sprekend op Gabo’s werk bij de Bijenkorf).

 

Ittmann en Rotterdam

Het lijkt erop dat Ittmann drie werken maakte voor Rotterdam: een metaalreliëf voor een school in Overschie in 1963 (Chr. Eloutmavo) en een bijna twee meter hoge abstracte metaalplastiek voor een gymnastiekschool aan de Van Aelstsingel in Prins Alexanderpolder. Het derde beeld is een vermoedelijk titelloos beeld: 4,6 meter hoog, gechopeerd staal bedekt met zinkchromaat. Het wordt in 1966 geplaatst op een hoge rechthoekige sokkel op het bordes van het schoolgebouw aan de Blaak (Jan Prins- en Willem Witsenschool). “Met deze abstracte schepping heeft de kunstenaar een verbinding willen weergeven tussen de verwoeste en de herrezen stad.”  (uit: Standbeelden, monumenten en sculpturen in Rotterdam, Gem. Archiefdienst, 1972). Dat maakt het beeld een Phoenix , al is dat oorspronkelijk niet de titel. Achterop een foto uit die tijd in de collectie van het RKD, staat: Vogel, met een vraagteken. Er staat bij dat het is gemaakt in opdracht van Van Tijen, Boom en Posno Rotterdam.

 

Tussen Gabo en Zadkine

Ittmanns Phoenix past in zijn onderzoeken uit de jaren zestig: variaties van draad, massa, luchtige en soms massievere (Hepworthachtige) vormen. Hij hield ervan om tegen de zwaartekracht in te werken, met een sierlijkheid die de sculpturen luchtiger maakte dan ze waren. Stilistisch is zijn phoenix verwant met een bronzen schelp van vierkantjes die hij maakte voor een stichting in Amstelveen, en vooral met een sculptuur in een trappenhuis van een politiebureau in Den Helder: een constructivistische wervelwind. Het heeft een soort vertakkingen die je ook ziet bij zijn Phoenix , het idee van bewegingen op een trap, met wat hier referenties lijken te zijn naar Duchamp of het kubisme. Maar meer dan voorheen kun je van de stijl van dit beeld zeggen: dit is niet iemand anders, dit is Ittmann. De phoenix, een vogel die uit de as herrijst, raakte vorige eeuw populair en is bij uitstek een thematiek voor verwoeste steden. Op het bordes van een school, zo in het centrum van de stad, vond Ittmann het blijkbaar een ultieme gelegenheid om de jeugd te onderwijzen hoe uit het verwoeste verleden een nieuwe stad en betere toekomst zouden herrijzen. Met zijn flinke afmetingen, en op een hoge sokkel, verbindt de vogel hemel en aarde. Ittmann had weinig terugkerende thema’s – afgezien van de fascinaties binnen abstracte kunst, namelijk ruimte, gewicht, massa en leegte. Dat zie je ook in zijn phoenix, een materialisering van kracht, massa die zwaartekracht tort. Zwaartekracht ontstijgend is de vogel een logisch thema. Dat zie je ook in een andere vogelsculptuur die hij maakte voor een opdracht in Dalfsen. Maar dat beeld heeft niet de constructivistische, of wellicht kubistische vormentaal van deze Phoenix. Eind jaren vijftig kwam Ittmann tot draadplastieken die het begin inluiden van zijn meest volwassen en interessante werk. Hij werkte er jaren in voort. Ook in de Phoenix herken je daar sporen van: het opbouwen van massa en leegte, met vierkantjes massa vormend.

De stijl kwam van Gabo, maar de thematiek niet. Die zou hij wel eens aan Zadkine te danken kunne hebben. De Verwoeste Stad, het toekomstige Rotterdamse oorlogsmonument, nam een belangrijke plek in in het leven van Zadkine in de periode 1947-1950, toen Ittmann in zijn atelier werkte. Zadkine ontwierp verschillende schaalmodellen van het beeld, die in 1948 en 1949 langs exposities reisden in onder meer Amsterdam en Rotterdam. De expressieve figuratie zie je terug in Ittmanns Phoenix, ook de combinatie van massa en leegte. Die combinatie gold als een moderne beeldhouwkundige kwestie, een abstract principe dat in Jan Gat een metafoor werd. Het idee dat je moderne abstracties kunt inzetten voor een verhaal, dat verlangen deelde Ittmann hoe dan ook duidelijk met Zadkine, althans bij deze sculptuur. Massa en ruimte zijn bepalend in de beelden van Ittmann, in de vorm van draadconstructies: net als het Bijenkorfbeeld van Gabo zijn Ittmanns sculpturen opgebouwd uit draden, die vlakken vormen, die massa vormen. Waarmee dus deze Phoenix een mooie brug vormt tussen twee belangrijke Rotterdamse beelden.

Ook de presentatietechniek voor de Phoenix lijkt op Zadkines plan om De Verwoeste Stad langs musea te sturen. Ittmann toonde de schaalmodellen van twee beelden voor voltooiing op een expositie: de Phoenix en een boot die hij had ontworpen voor de ambassade in Bonn. Twee kranten doen bij Ittmanns tentoonstelling in 1965 in ‘t Venster gewag van de modellen. Het kan zijn dat het de enige keer is dat Ittmann deze tactiek gebruikte, het kan ook zijn dat hij het vaker deed maar dat het deze keer de media opviel. De Tijd-Maasbode schreef bij de betreffende expositie in 1965 in ‘t Venster dat Ittmann vooruit greep naar een wolkenloze hemel, net als Constant, waardoor zijn schilderkunst een optimisme uitstraalde. Het schrijft over “een ontwerp voor een bronzen vogel met een wijd uitstaande vleugel, voor een school aan de Nieuwe Markt in Rotterdam.” Dolf Welling in het Rotterdams Nieuwsblad schreef over de levenslustig uitziende tentoonstelling en het ontwerp van de vogel die vier meter hoog zou gaan verrijzen bij de school: “Rotterdam wint daar een goed beeld mee, ongeacht het feit dat ik er meer een vlinder dan een vogel in zie, en in die vlinder weer de bevleugelde rups, die zinnebeeldig is voor de mens.

Een berichtje in ‘Tijd-Maasbode’ van 27 mei 1966 rept over een vier meter hoge plastiek, op een bordes van het Scholencomplex aan de Grote Markt. Het bordes bevindt zich tussen het hoofdgebouw en een gymnastieklokaal van het complex. Voor het maken van de plastiek heeft B&W opdracht gegeven binnen de 1%-regeling voor kunstzinnige versieringen van schoolgebouwen. “De beeldhouwer heeft met zijn abstracte creatie een verbinding willen weergeven tussen de verwoeste en de herrezen stad. Extra onderstreept worden zijn bedoelingen doordat men de plastiek kan zien tegen een achtergrond van nieuwe gevels en daarchter de Laurenstoren.”

 

Markt en vergetelheid

Tussen 1969 en 1990 is Ittmann verdwenen uit de media, veel goede documentatie is er niet van zijn werk. Foto’s zijn bijna altijd zonder jaartal, wat het moeilijk maakt zijn oeuvre goed te dateren. Informatie ontbreekt nagenoeg. Na zijn dood besloot zijn vrouw uit het leven te stappen. Daarna verdween de kunst van Ittmann uit de media en uit het zicht. Wel is veel van zijn werk vanaf eind jaren negentig te koop bij veilinghuizen (wellicht voordien ook al). Olieverfdoeken doen ongeveer 4.000 gulden. De laatste vijf jaar zijn enkele sculpturen geveild. Een metalen beeld uit 1950-60, draadplastiek met metaalvlakken, 44 cm hoogte, is in 2006 te koop bij Christie’s, geschatte prijs 10.000-15.000 euro, hamerprijs 11.000 euro. Een metalen dier, 71 cm hoogte, is verkocht voor 2.400 euro. Een voorouderfiguur bij Christie’s is verkocht voor 6.500 euro (geschatte opbrengst was 2.500-3.500 euro), 53 cm hoogte. Daarmee zijn de prijzen gestegen lijkt het: een houten beeld van 72 cm doet in 1995  2.200 gulden (geschat was 1.500-2.000 gulden) en datzelfde jaar deed een zittende man, hout, 50 cm, 5,800 gulden ipv de 1.000/1.500 die verwacht was. Zijn schilderijen doen de laatste jaren circa 1000 euro tot een heel enkele keer 7.500 euro. Doeken gemiddeld een vierkante meter, vaak kleiner. De gouaches doen zo’n 500-700 euro gemiddeld.

 

Conclusie

Ittmanns werk is Europeser dan dat van Nederlandse tijdgenoten uit de monumentale sector. Zijn minpunt is zijn wijdlopigheid, waardoor het moeilijk is om te zeggen: dit is nu echt Ittmann, of, dit zijn nu echt de hoogtepunten uit zijn oeuvre. Kunsthistorici hebben er weinig in geschift en hij heeft geen nazaten die dit voor hem hebben gedaan. Wanneer je echt hoogtepunten moet aanwijzen, dan zijn het de constructivistische werken waar hij eind jaren vijftig mee begon en in de jaren zestig op voortborduurde. De Phoenix komt daaruit voort en heeft zelfs een eigener vorm – dit is geen Gabo of Zadkine, dit is Ittmann. Dat maakt dit beeld bijzonder in zijn oeuvre. Een stoer wederopbouwbeeld, elegant en rauw tegelijk, een verbinding tussen aarde en hemel, verwoesting en droom.

Bovenal is het bijzonder voor Rotterdam. Dit is een Nederlandse interpretatie van de Europese avant-gardes, met de stad Rotterdam als thema en uitgangspunt. In thema en stijl gaat dit beeld over Rotterdam als moderne stad, over het verslaan van de vijand, over de wederopbouw en de glorieuze toekomst. Het is mooi hoe dit stoere beeld met staal een verwijzing lijkt te zijn naar de stoere havenstad Rotterdam, waar je dit materiaal bij wijze van spreken op straat vindt. Het zou mooi glorieus op zijn plek zijn in een omgeving met ruimte, bijvoorbeeld het Lloydkwartier waar ook weer wederopbouwkunst van tijdgenoten van Ittmann gesloopt lijkt te zijn. Het altijd voorwaarts gaan van een stad en zijn kunst is heel mooi, maar een historisch besef maakt dat je die omgeving beter kunt waarderen. Daar kan dit zeer Rotterdamse beeld aan bijdragen.