1956 was een goed jaar voor Rotterdam. Het waren de hoogtijdagen van de wederopbouw. Overal in de stad zag je hijskranen en bouwverkeer. Dat gold niet alleen voor het verwoeste centrum maar ook voor de zuidoever van de Maas, waar de ene nieuwbouwwijk na de andere verrees. In 1956 was daar de oplevering van wat zou gaan gelden als de mooiste woonwijk van de wederopbouw: Pendrecht.

‘Moderne opvattingen zullen Pendrecht een zeer grootse allure geven’, kopten de kranten. De arbeiderswijk was voorpaginanieuws in Rotterdam waar iedereen bevangen was door het optimisme van de wederopbouw. Aan nostalgie, dat tegenwoordig een belangrijke factor is bij nieuwbouw, had toen niemand behoefte. Na de trauma’s van de oorlog was er alleen maar zin om vooruit te kijken, en het modernisme hoorde daarbij. De gloednieuwe Lijnbaan en Pendrecht werden internationaal besproken, en bussen met toeristen kwamen uit heel Nederland om deze tekenen van vooruitgang te bewonderen.

Maar zoals dat gaat met steden, komen sommige wijken op en raken andere in de versukkeling. Zelfs het veel bewonderde Pendrecht gleed af. De architect van dit stadsdeel, de Pools-Duitse architect Lotte Stam-Beese, heeft dat nog geweten. Ze stierf in 1988, kort voordat een grootschalige herstructurering startte, die nu bijna voltooid is. Sommige woningen zijn gesloopt, andere zijn gerenoveerd, soms samengevoegd om aan de eisen van nu te voldoen, en ook het groen is weer opgeknapt. Loop je nu door Pendrecht, dan ziet het er weer net zo fris uit als vijftig jaar geleden.

Toch ging de herstructurering niet zonder slag of stoot. Op een gegeven moment ontstond een fikse discussie: Pendrecht was toch een juweeltje, daar mag je toch niet gaan slopen? En is het de schuld van de architectuur als het wel of niet goed gaat met een buurt? Met name Van Schagen Architekten, een van de partijen die een opdracht kreeg in de wijk, besloot de archieven in te duiken. Het raakte zo onder de indruk van de oorspronkelijke ontwerpgedachten dat deze inderdaad weer in ere zijn hersteld. Net zoals het Rotterdamse tuindorp Vreewijk deels een beschermd stadsgezicht is geworden, ziet ook een deel van Pendrecht er weer uit als destijds.

Wat geholpen heeft, is dat Pendrecht van origine juist is gebouwd op ideeën van leefbaarheid, iets waar heden ten dage veel op gehamerd wordt. Het zijn hooguit ándere ideeën over leefbaarheid. Om die gedachten te begrijpen, moet je terug in de geschiedenis en vooral ook naar de levensgeschiedenis van Lotte Stam-Beese, het brein achter Pendrecht. Toen zij in 1946 een baan kreeg als architect in Rotterdam, had ze er al een half leven op zitten. Vóór de oorlog had ze gestudeerd aan het beroemde Bauhaus waarna ze terecht kwam bij architectenbureaus in verschillende Europese centra van het Nieuwe Bouwen. Begin jaren dertig werkte met veel andere Europese kunstenaars in Sovjet-Unie, waar ze geloofde dat het communistische arbeidersparadijs zou verrijzen uit de Siberische industriesteden die ze er van de tekentafel deden ontstaan.

Later zou Pendrecht, haar meest dierbare creatie, ook zo’n nauwkeurig uitgedokterd tekentafelproduct worden. Het meest beroemd werd Pendrecht om zijn unieke plattegrond met de zogenoemde stempel. Die stempel is een rechthoek van vijf woonblokken, een vorm die Stam-Beese voortdurend op de plattegrond herhaalde (alsof ze een stempel zette). Elke rechthoek bevatte woningtypen voor gezinnen, bejaarden en alleenstaanden. Stam-Beese wilde zo zorgen dat overal verschillende soorten mensen bij elkaar zaten: ouderen met kinderen, gezinnen met alleenstaanden.

Die plattegrond, met die gestempelde rechthoeken, is veel gepubliceerd: het is in elk opzicht een kunstwerkje. Leg je er een schilderij naast van El Lissitzky, die Stam-Beese goed kende, of van een Stijl-kunstenaar zoals Bart van der Leck of Mondriaan, werk waarmee ze kennis had gemaakt op het Bauhaus, dan zijn de overeenkomsten verbluffend. Dat is geen toeval. De geometrische harmonie was in het Interbellum leidend in alle kunsten – in schilderkunst, beeldhouwkunst, design, architectuur, weefkunst. Het zou goed zijn voor de mens, zo’n evenwicht van klare lijnen en veel ruimte. Dat geloof zie je in het ontwerp van Pendrecht: ruimte, eenvoud, openheid, en verspringende vergezichten omdat dynamiek hoort bij een grote stad.

Voor iemand die uit de avant-gardes kwam, had Stam-Beese een pragmatische aanpak. Ruimte overwinnen, een artistiek hoogdravend begrip dat in het constructivisme leidde tot sculpturen met holtes, werd voor haar Pendrecht een plek om de kinderen te laten spelen en het verkeer te laten doorstromen. Assenstructuren, ook bekend uit de Russische schilderkunst, werden toegangswegen. Wiskundige abstracties, nu te zien in musea moderne kunst, betekende bij haar harmonie onder mensen. Ze geloofde dat als je een ingenieus samenspel van laagbouw en middenbouw regisseerde, waar doorkijkjes en woonblokken in balans waren, de arbeider er vanzelf ook meer psychische rust zou vinden dan in de vooroorlogse stad met zijn onhygiënische kronkelstegen.

Stam-Beese regisseerde de plattegrond, het groenontwerp, en zelfs de manier waarop mensen met elkaar om gingen. De portiekwoning was er voor het contact tussen buren, de openbare ruimtes waren er voor interactie tussen de wijkbewoners, de toegangswegen tot het centrum waren ervoor om niet die grootstedelijke grandeur te verliezen. Zelf een kosmopoliet wilde ze de Pendrechtenaren niet hun Groszstadt ontzeggen en daarin was ze duidelijk anders dan de aanhangers van het wijkprincipe dat toen zo populair was: de woonwijk die voldoende voorzieningen had dat je er nooit meer uit hoefde. Een grote stad met oceaanschuimers op de Maas die zo’n immense schaal heeft, daarover zei Stam-Beese: het  maakt “genoeglijke intimiteit en ‘knusse petieterigheid’ onaanvaardbaar”.

Zodoende ontwierp ze verschillende wandelpaden, soms zelfs onder woonblokken door, die maakten dat je in Pendrecht altijd je eigen weg kon en kunt bepalen. Zulke keuzevrijheid was niet vanzelfsprekend in die tijd toen de overheid vond dat de burger gedisciplineerd en opgevoed moest worden. Het geloof in de maakbare samenleving en de maakbare burger was groot. Bij die opvoedkundige gedachte zouden architectuur en planologie moeten helpen. Ook Stam-Beeses ontwerp heeft trekken van die disciplineringsdrang. De woningen staan zo tegenover elkaar dat je bij elkaar naar binnen kijkt. En ook de grote rol van de openbare ruimtes was gericht op de onderlinge sociale controle. Stam-Beese maakte er geen geheim van dat ze dit had leren ontwerpen in Siberië, waar de openbare ruimtes in stalinistische steden ook sociale controle tot doel hadden.

Veel van de architecten die in 1946 naar Rotterdam kwamen omdat daar zo ontzettend veel werk te verzetten was, vlogen na een paar jaar weer uit naar elders. Zoals Stam-Beeses communistische assistent Eijsbroek, die het stempelprincipe toepaste in Groningen. Sowieso zouden meer en meer Pendrechtjes verrijzen in Nederland. Maar Stam-Beese vertrok niet. Zij bleef verliefd op Rotterdam. Ze herkende zich in een stad die zijn hart was verloren, want door de Eerste Wereldoorlog was haar familie zijn zoon en zijn kapitaal kwijtgeraakt. Omdat ze zich een oorlogsslachtoffer voelde, wilde ze zo graag Rotterdam helpen genezen. Daarom werkte ze vol passie en dokterde ze alles tot in de puntjes uit. Tot en met de appelbomen en kastanjes tekende ze het openbare groen uit, en zelfs de huizen ontwierp ze tot en met de meest felrode gevels en blauwe kozijnen aan toe – kleuren van De Stijl, of misschien van de Sovjetkunst. De uitvoerende architecten (die toch maar kozen voor bruin baksteen) noemden haar plannen dictatoriaal. Dat was een kritiek die ze wegwuifde: alleen door de regie compleet in één hand te houden, kon de harmonie gehandhaafd blijven. En misschien is dat waar het fout is gegaan met Pendrecht. Een evenwicht is delicaat, zeggen Stam-Beesefans. Eén verkeerde bouwslag, en het is verstoord.

En Pendrecht zou meer dan één bouwslag meemaken. Al kort na de eerste paal klaagde een wethouder in de krant dat er te veel gebouwd werd in Pendrecht. Later werd bezuinigd op het groen. En toen werden ook nog de bakstenen gevels bekleed met Trespa-platen: goedkoop kunststof dat er vooral goedkoop uitzag. Pendrecht past dan ook uitstekend in alle discussies over het modernisme en Nieuwe Bouwen die momenteel woeden in de architectuurwereld, rond de vraag in hoeverre je in woonwijken de architectuur de schuld kunt geven van grotestadsproblematiek.

In dat kader bewijst Pendrecht één ding: de waarheid is nooit zwart-wit. Daarom zijn de kunstwerken, de glasappliquéramen die er een jaar geleden rond deze tijd werden onthuld, allemaal gewijd aan de meest uiteenlopende eigenschappen die je deze wijk kunt toedichten – gemeenschapszin, vrijheid, disciplineringsdrang, geometrie, groen. Zo laat deze kunst zien hoe in zo’n klein stukje stad, alle grote ontwikkelingen uit de turbulente moderne geschiedenis samenkomen.