Twee en een half jaar geleden, in maart 2021, stond ik hier op deze plek. Ik had een afspraak met Stichting Razziamonument Rotterdam. Precies hier op deze plek moest een monument komen voor de razzia die november 1944 plaats had gevonden. Ik woon al bijna 25 jaar in deze stad. Uiteraard wist ik van het bombardement op Rotterdam. Hoe kon het dat ik nog nooit van de razzia gehoord had?

Toen ik mij daarin ging verdiepen, werd ik het meest getroffen door de massaliteit, de systematische brutaliteit en het onverwachte van deze razzia. Dierbaren, stellen en gezinnen, vrienden en buren, werden van het ene op het ander moment uit elkaar gescheurd. Van elkaar gescheiden en uit hun alledaagse omgeving gerukt. Niemand had daarbij een keuze. En juist dat maakt het zo bruut. Een traumatische gebeurtenis. Niet alleen voor de 52.000 mannen die afgevoerd werden, maar ook voor de achterblijvers, de vrouwen, de kinderen, die in onzekerheid achtergelaten werden en die ineens in erbarmelijke omstandigheden een hele stad draaiende moesten houden.

Mijn opdracht was om een monument te maken, zodat de razzia geen vergeten hoofdstuk meer in de geschiedenis van Rotterdam zou zijn. Maar hoe geef je zoiets heftigs vorm? Hoe vertaal je het brute, abrupte scheiden van mensen, van geliefden die bij elkaar horen?

Kunst kan dat. Kunst schept beelden en maakt daardoor het onzichtbare zichtbaar. Kunst plaatst onderwerpen midden in de maatschappij en maakt ze bespreekbaar.

Ik ben beeldhouwer. Mijn materiaal om onderwerpen zichtbaar te maken is klei. Ik boetseerde twee mensen, die dicht bij elkaar staan. Liefdevol. Vervolgens deed ik dat wat bij de razzia ook gebeurde: ik pakte een mes en sneed deze twee mensen op een brute manier uit elkaar. De eenheid viel in twee delen uiteen.

Daar waar de twee mensfiguren elkaar ooit raakten, werden twee grote wonden zichtbaar. Het is goed dat deze wonden nu eindelijk zichtbaar worden – ook al doet het pijn. Je moet wonden kunnen zien, om ze te kunnen helen. Deze wonden zie je niet altijd. Soms moet je daarvoor van positie veranderen. Net een stap opzij doen. Maar als je ze eenmaal hebt gezien, zal je ze nooit meer vergeten.

Deze twee beelden, een man en een vrouw, staan nu op afstand van elkaar hier aan de Maas. De vrouw staat wakend, kwetsbaar en toch sterk. De man knielt, maar toch heb je het gevoel, dat hij onmiddellijk weer op kan staan om verder te gaan. Allebei zijn ze eenzaam – en toch vol hoop. Want ook al staan ze op afstand van elkaar, ze blijven toch met elkaar verbonden.

Deze man en deze vrouw geven een gezicht aan al de slachtoffers van de razzia. Achter de anonieme getallen van slachtoffers staan mensen. Individuen. Mensen, die na de oorlog met hun wonden moesten leren leven. Wonden die niet zomaar verdwijnen. Wonden, die vaak zelfs worden doorgegeven van generatie op generatie. Politieke gebeurtenissen, die het persoonlijke leven van mensen bepaald, maakt en breekt.

Oorlog kent nooit winnaars.
Oorlog kent uitsluitend verliezers.

Zeker in een tijd als deze, waar oorlog weer zo dicht bij ons komt, mogen wij nooit vergeten dat oorlog begint bij polarisatie, bij taal, bij uitsluiting van ‘de ander’. Dit monument doet het tegenovergestelde. Het brengt mensen bij elkaar. Het maakt een immens, vergeten hoofdstuk zichtbaar – en plaatst het midden in het leven van de Rotterdammers.

Wij kunnen de daden uit het verleden, niet ongedaan maken. Het enige wat wij kunnen doen, is het verleden herdenken. In de hoop dat wij daaruit leren. In de hoop dat een dergelijke geschiedenis zich in de toekomst nooit meer zal herhalen.


Uitgesproken door Anne Wenzel tijdens de onthulling van het Razziamonument op 10 november 2023.