Op donderdag 31 oktober werd in de Henk Sneevlietstraat in Hoogvliet het kunstwerk Henk Sneevliet van de Rotterdamse kunstenaar Nelis Oosterwijk feestelijk onthuld met een programma geleid door Stadsdichter Elfie Tromp. Een van de sprekers was Ellen Santen, kleindochter van Mien Sneevliet-Draaijer (de laatste vrouw van Henk Sneevliet). Zij deelde een ontroerend verhaal over haar halfopa ‘oom Henk’, bij wie ze als kind op schoot had gezeten, en haar grootmoeder Mien, die het concentratiekamp Ravensbrück ternauwernood overleefde. Dit was haar verhaal:

Ik zal me even voorstellen:

Ik ben Ellen Santen, stiefkleindochter van Henk Sneevliet. Hij was de man van mijn oma Mien.

Ik zal in het kort iets vertellen over de achtergrond van de mooie fotocollage die Nelis Oosterwijk heeft gemaakt en ik zal iets vertellen over de persoonlijke geschiedenis van oom Henk en mij.

Hij vertrok in 1913 met zijn gezin naar Nederlands – Indië naar Semarang en werd medeoprichter van de Indische Sociaal Demokratische Vereeniging. Hij zette zich in voor de Indische autonomie. Bij de vakbond voor spoorwegpersoneel zorgde hij ervoor dat het inlandse personeel zoals machinisten ook lid konden worden. Wegens antikoloniale activiteiten werd hij in 1918 het land uitgezet.

In 1921 was hij namens de Komintern actief betrokken bij de oprichting van de Communistische Partij van China. Hij leefde daar onder de schuilnaam Maring. Terug in Nederland werd hij voorzitter van het NAS. Dit was een vakbond die links stond van het NVV/ FNV.

De dertiger jaren waren crisisjaren met bezuinigingspolitiek, werkloosheid en loonsverlagingen. Er braken veel stakingen uit. Ook in Indië was het onrustig.

Op 5 februari 1933 brak muiterij uit op het pantserschip “De Zeven Provinciën”. Honderden Indonesische marinemannen weigerden op appel te verschijnen. Zij wilden o.a. de salarisverlagingen ongedaan maken. Henk Sneevliet riep de Nederlandse marinemannen op tot solidariteit. Hij schreef: ‘Het pantserschip “De Zeven Provinciën” heeft 5 februari de haven van Oleh-leh verlaten, terwijl de commandant met zijn staf aan land vertoefde. Negen aan boord aanwezige officieren zijn door matrozen met de bajonet op het geweer gevangengenomen. Bravo voor de bezetting van dit rode schip!’

Henk Sneevliet werd wegens opruiing en ongehoorzaamheid veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf.

Proteststemmen en leuzen “Kies Sneevliet uit de Cel” brachten hem hetzelfde jaar 1933 in de Tweede Kamer voor de RSP (Revolutionair Socialistische Partij). Op deze foto [het kunstwerk] vijfde van rechts staat de Rotterdammer Ab Menist.

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak zijn Henk en zijn vrouw Mien, mijn grootmoeder, meteen ondergedoken. In 1942 zijn zij verraden en 13 april 1942 zijn Henk samen met 7 andere kameraden door de Nazi’s in Amersfoort gefusilleerd.

Nu wil ik een herinnering aan “oom Henk” en de speciale band die er tussen ons bestond delen – ook al was ik nog een baby en was het oorlog.

Toen ik werd geboren in oktober 1940, waren oom Henk en oma Mien al ondergedoken. Het was gevaarlijk voor hem om herkend te worden, dus liet hij een lange baard groeien.

Toen ik was geboren en in het ziekenhuis lag kwam hij als verrassing langs om mij te zien, het nieuwe kleinkind. Op dat moment was mijn joodse grootvader Barend ook op bezoek en hij herkende hem niet. Sneevliet was trots op het feit dat hij niet herkend werd vanwege zijn vermomming.

“Oom Henk” bezocht ons huis vaker, altijd onverwachts, met het risico dat hij nam herkend te worden. Dan nam hij mij uit mijn wieg, ook al sliep ik. Hij noemde mij “de zwarte prinses” vanwege mijn zwarte haar. Hij genoot van mij. Temeer daar hij veel tegenslag had. Zijn twee zoons Pim en Pam verloor hij in 1932 en 1937. En hij verloor het contact met zijn dochter Simaatje , die met haar moeder in 1934 naar de Sovjet-Unie vertrok. In die tijd was het niet mogelijk om contact te onderhouden. Hij zat in de gevangenis in afwachting van de voltrekking van het doodvonnis voor hem en 7 andere kameraden.

10 april 1942 namen mijn moeder Bep en ik afscheid van hem in de gevangenis van Amsterdam. Ik was net 1,5 jaar oud. Mij vader Sal mocht hem niet bezoeken omdat hij joods was. In zijn afscheidsbrief schreef hij: “Dag mijn lieve kleine meisje, dag liefje“.

Mijn grootmoeder Mien werd gedeporteerd naar vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. Zij overleefde de drie jaar in het kamp en werd bevrijd in 1945. Dankzij haar overlevingsdrang en creativiteit overleefde zij het kamp. In het kamp maakte zij mooie boekjes met gedichtjes over mijn leven voor mij.

Eén van de gedichtjes gaat over Oom Henk en mij. Hij was de leider van de verzetsgroep . Grootmoeder noemde het gedichtje: ‘t Kabouterhoofd.

Er was eens een hoofd van de kabouters,
die had een hele grote baard.
Hij hield van alle kleine stouters
hij was de liefste man op aard.

En verder was er een klein meiske
met donkere lokken en een lieve stem
dat kindje hield zooveel van zingen
en deed dit O! Zoo graag met hem.

Ze kroop vlug op haar kleine knietjes
wanneer hij in de kamer kwam
hij zong voor haar de mooiste liedjes
als hij haar in zijn armen nam.

En iedereen had grote vreugde
als men dit tweetal zoo zag gaan
maar ach nu komt iets heel verdrietigs
nu is het met de pret gedaan.

Het kabouterhoofd is ingeslapen
geen mens die hem nog wekken kan.
Maar `t lieve kleine kameraadje
vergeet hem niet die lieve man.

Ik zal hem inderdaad nooit vergeten.

De foto van oom Henk met baard hing altijd bij haar aan de muur.