Zoveel soorten van verdriet,
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo’n pijn,
maar het afgesneden zijn.
M. Vasalis,
eerste strofe van het gedicht Sotto Voce
uit Vergezichten en gezichten, 1957
Twee kleine keramische figuren – een staande vrouw in wit ornaat en een man in donkere tinten zittend op een knie – staan opgesteld in het atelier van de Rotterdamse kunstenaar Anne Wenzel. De figuren maken deel uit van een ontwerp dat Wenzel heeft gemaakt voor een monument dat de Razzia van Rotterdam en Schiedam op 10 en 11 november 1944 herdenkt. Langzaam om de beelden heen cirkelend wordt aan de voorkant van de lange witte jurk van de vrouw een fel oranje vorm zichtbaar. Is het een vlek, van een wond misschien? Nu valt ook op dat eenzelfde oranje vorm de linkerzijde van de man heeft aangetast. De beide figuren blijken aanvankelijk aan elkaar vast te hebben gezeten, maar zijn met bruut geweld van elkaar gescheiden. Met deze letterlijke doorsnijding van het dubbelportret tot twee losstaande beelden weet Anne Wenzel alle emoties van scheiding, van het afgesneden zijn, pijnlijk doeltreffend te verbeelden.
De Razzia van Rotterdam en Schiedam
Op 9 november 1944 – viereneenhalf jaar na het verwoestende bombardement op Rotterdam – worden onder codenaam Aktion Rosenstock 8000 zwaarbewapende Duitse soldaten ingezet. Pleinen en bruggen worden bezet, het telefoonverkeer wordt afgesloten en pamfletten worden in de brievenbussen van vele huishoudens bezorgd. Op bevel van de Duitse Wehrmacht moeten alle mannen in de leeftijd tussen 17 en 40 jaar zich aanmelden voor de arbeidsinzet. Ze moeten onmiddellijk op straat gaan staan en warme kleding, stevige schoenen, dekens en boterhammen voor één dag meenemen. Alle andere bewoners moeten binnen blijven. Op 10 en 11 november worden alle huizen systematisch door de Duitsers doorzocht op nog aanwezige mannen in de juiste leeftijdscategorie. 52.000 jongens en mannen worden op twaalf locaties in Rotterdam verzameld en vervolgens te voet, per trein of per boot afgevoerd naar Oost-Nederland en Duitsland om daar dwangarbeid te verrichten. De razzia wordt zo systematisch, zo snel en met zoveel intimidatie uitgevoerd dat er haast geen ontsnappen aan is. Slechts enkelen weten zich aan de strenge bewaking te onttrekken. In de stad heerst enorme paniek. Veel vrouwen gaan op zoek naar hun man. De vrouw van een Rotterdamse arts doet verslag: “Eerst renden de vrouwen als gekken heen en weer om te zien, of ze de mannen terug konden krijgen. Zaterdag kon je al naar verschillende verzamelplaatsen. Bijna alle vrouwen waren op straat en liepen naar het Stadion en van het Stadion weer naar de boten. Alleen zieke mensen waren thuis, verder rende alles op straat.”[1] Sommige vrouwen slagen erin hun man te traceren en zelfs nog bagage te brengen, maar de meeste verloofden, echtgenoten, moeders en kinderen moeten het zonder afscheid doen. Een enkeling van hen vindt een afscheidsbriefje, achtergelaten op de keukentafel: “Eindelijk is het zover gekomen dat ik ook de sigaar ben (…) Ik weet niet waar wij naar toe gaan, maar in ieder geval hou je maar taai we zullen wel zien (…) Ik zal maar eindigen want ze patrouilleren almaar door de straten en schieten zo nu en dan (…).”[2] De vrouw van de arts vervolgt haar aangrijpende verhaal: “Toen de mannen de boten in gingen had ik het gevoel: dit is het laatste, die zie ik nooit meer terug.”[3] En dat zou inderdaad gelden voor ruim 500 gedeporteerden. Door uitputting, ziekte, bombardementen en vluchtpogingen overleven zij de verschrikkingen niet.
De Razzia van Rotterdam en Schiedam is de grootste razzia die in de Tweede Wereldoorlog in Nederland heeft plaatsgevonden en geldt als een traumatische gebeurtenis voor Rotterdam en Schiedam. Niet alleen voor de mannen die worden opgepakt, maar ook voor de achterblijvers. Na de oorlog, soms pas maanden na de bevrijding, is het bovendien voor veel van de mannen die terugkeren niet mogelijk de trauma’s te verwerken. In een stad die in het teken staat van de wederopbouw is geen plaats voor de verhalen van de teruggekeerde mannen en degenen die achterbleven. Dat zorgt ervoor dat er niet of nauwelijks over de razzia gesproken wordt en het enorme drama in de vergetelheid raakt.
Een plaats van herinnering voor een vergeten drama
Rotterdam telt zo’n 75 oorlogsmonumenten. Het beroemdste is De verwoeste stad van beeldend kunstenaar Ossip Zadkine (1888-1967), dat vrij snel na de oorlog, in 1953, een plek in de stad krijgt. De menselijke figuur met een gat op de plek van zijn hart is hét symbool van de gebombardeerde stad. Dit symbool speelt een belangrijke rol bij het voelbaar maken van de geschiedenis. Het beeld van Zadkine kan gezien worden als een zogenaamde locus memoriae, een plaats van herinnering, of ook wel geheugenplaats genoemd.[4] Dit zijn plekken waar mensen in verbinding staan met het verleden en waar zij zich dat verleden kunnen toe-eigenen door de sporen ervan tot hun eigen geleefde geschiedenis te maken. Het kunnen zowel materiële als immateriële plekken zijn, zoals een geografische plek, een archief, een museum, een kunstwerk, een monument, maar ook een symbool of een ritueel. Herinneringen dragen in belangrijke mate bij aan de vorming van onze identiteit, zowel op individueel niveau als op dat van een groep of natie. Zeker naarmate het een verleden betreft, waarvan er geen of nauwelijks nog ooggetuigen zijn, die hun persoonlijke herinneringen kunnen overbrengen, worden herinneringsplekken van groter belang. Herdenken gaat in dat geval van persoonlijk herinneren over in een collectief herinneren.[5]
Voor de razzia van Rotterdam en Schiedam bestaat, behalve vier plaquettes[6], geen prominente, openbare plek voor bezinning en herdenking. De herdenkingsbijeenkomst, die sinds 2007 jaarlijks wordt gehouden in het Feyenoordstadion, is slechts bij een kleine groep ingewijden bekend. Voordat de traumatische gebeurtenis helemaal in de vergetelheid raakt is het van belang de herinnering eraan in stand te houden of zelfs te reactiveren. En daarbij speelt de verbeelding een essentiële rol. Willem Frijhoff stelt in zijn boek De mist van de geschiedenis: “Plaatsen van herinnering zijn namelijk steeds plaatsen van verbeelding. Herinneren is (…) een andere werkelijkheid voorstellen met de middelen van nu”[7]. Als die verbeelding op de juiste manier aangewakkerd wordt, kunnen zelfs gebeurtenissen uit een ver verleden, die men niet zelf heeft ondergaan, stollen tot een herinnering waarvan men denkt dat het henzelf is overkomen. Frijhoff noemt dit een ‘memory recall’ of ‘recalled memory’.[8] Op deze manier ontstaat een breed gedragen betrokkenheid bij historische ontwikkelingen die de identiteit van een stad mede hebben bepaald. Men beseft zich dat de geschiedenis geen afgesloten periode is, maar dat deze doorwerkt in het heden en in de mensen die in dat heden leven.
De stichting Razzia Monument Rotterdam, in 2020 opgericht door twee zonen van dwangarbeiders, heeft het initiatief genomen om een plaats van herinnering op te richten voor de razzia.[9] De beide initiatiefnemers zien een monumentaal kunstwerk voor zich op een openbare locatie die als een plek voor herdenking, bezinning en ontmoeting voor alle Rotterdammers kan dienen. Die plek is inmiddels in samenwerking met de gemeente Rotterdam gevonden. Het plantsoen aan de Parkkade, naast het ‘Van Ommerenhaventje’ verbindt door zijn ligging alle twaalf verzamelplaatsen van de razzia met elkaar. Met het uitzicht op de Maas worden de beide Maasoevers en het stroomafwaarts gelegen Schiedam hier met elkaar verbonden. Daarbij kan de Maas als een metafoor worden beschouwd voor de onvrijwillige reis naar Oost-Nederland en Duitsland en de uiteindelijke terugkomst – voor de meesten althans – naar de thuisstad.
Een ontwerp voor het Razziamonument met een serie foto’s als uitgangspunt
Na het vinden van een locatie kon ook de zoektocht naar een geschikte kunstenaar van start gaan. Hierin werd de stichting Razzia Monument Rotterdam bijgestaan door het programma Beeldende Kunst & Openbare Ruimte (BKOR) van Centrum Beeldende Kunst Rotterdam. Uit een longlist werden vier kunstenaars uitgenodigd voor het maken van een schetsontwerp. Het ontwerp van beeldend kunstenaar Anne Wenzel (Schüttorf, 1972) werd unaniem omarmd. Met dit ontwerp krijgt de stad een monument en tegelijkertijd een kunstwerk van een Rotterdamse kunstenaar van internationale statuur, waarvan tot op heden nog geen werk in de Rotterdamse Beeldencollectie vertegenwoordigd is.
Hoewel het ontwerp zich nog in een fase van ontwikkeling bevindt en de details nog verder uitgewerkt gaan worden, wordt al wel duidelijk waar het Anne Wenzel bij het herdenken van de razzia om gaat. In haar beeldengroep van keramiek staan de emoties, die de plotselinge en abrupte scheiding tussen mensen teweeg heeft gebracht, centraal.
In haar grondig vooronderzoek kwam Anne Wenzel foto’s op het spoor die dateren van de periode vóór de razzia. Families met vader, moeder, broers en zussen lachen naar de camera. Jonge, verliefde en getrouwde stellen poseren arm in arm. De situatie is idyllisch. De geportretteerden hebben nog geen weet van de vreselijke gebeurtenis die in de toekomst ligt besloten en die hen van elkaar zal scheiden.
Deze foto’s zijn niet alleen dragers van persoonlijke verhalen, maar vertellen ook het universele verhaal van de razzia. Ze staan voor Anne Wenzel niet alleen symbool voor de abrupte scheiding die de razzia teweeg bracht, maar ze verwijzen ook naar alle foto’s die de gedeporteerden en ook de thuisblijvers bij zich droegen om de herinnering aan hun dierbaren levend te houden, om de hoop niet op te geven, om de heimwee de baas te blijven. De foto’s maken – met de kennis die we er nu op kunnen projecteren – ook pijnlijk duidelijk dat een idylle zomaar kan veranderen in een nachtmerrie. Wenzel heeft de foto’s met daarop een man en een vrouw tot uitgangspunt genomen van haar ontwerp.
Het sublieme in het oeuvre van Anne Wenzel
Keramiek is het materiaal waarbij Wenzel zich thuis voelt. Ze gebruikt het op een monumentale manier in haar werk, waarbij ze de grenzen van het materiaal opzoekt. Zij transformeert de zachte, zware klei met veel gevoel voor detail en esthetiek tot imposante beelden. Maar op het moment dat de perfecte vorm bereikt lijkt, gaat Wenzel de beelden met bruut geweld te lijf: zij snijdt, zij krast, zij beukt, zij deukt. Ook de oven laat zij vernietigend werk doen door toe te staan dat de beelden onder de zwaartekracht en hitte bezwijken. Een werk is pas af als de vernietiging de ultieme perfectie heeft bereikt. In dit opzicht kan het oeuvre van Wenzel met recht tot de esthetische categorie van ‘het sublieme’ worden gerekend, zoals dat door de achttiende eeuwse Brits-Ierse filosoof Edmund Burke (1729 – 1797) naast een begrip als ‘het schone’ werd geplaatst.
Met zijn beroemd geworden boek Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het schone leverde Burke een belangrijke bijdrage aan de moderne kunsttheorie. Burke stelde dat ‘het sublieme’ iets anders was dan de overtreffende trap van ‘het schone’, zoals men tot op dat moment dacht. In de introductie op het boek worden de denkbeelden van Burke als volgt geduid: “Naast het genoegen dat door schoonheid wordt opgewekt bestaat er een andere gewaarwording, die samenhangt met angst, schrik en ontzetting. Dit is de esthetische categorie van het sublieme. Subliem is alles wat ons intimideert, bedreigt en ontzag inboezemt. (…) Maar zolang wij niet werkelijk gevaar lopen door het sublieme object te worden vernietigd, ontlenen wij aan het besef van onze veiligheid in het zicht van iets afschrikwekkends een gevoel van genot. Dit genot maakt dat het sublieme, ondanks de geheel andere aard van de gevoelens die het oproept, als tegenhanger van de schoonheid kan worden beschouwd (…) Burke ziet het sublieme als een meeslepende en onweerstaanbare kracht, die heftige en overweldigende emoties oproept”.[10]
Met haar beelden weet Anne Wenzel heftige en overweldigende emoties los te maken. Haar manier van werken, waarin constructie en deconstructie elkaar opvolgen, hangt nauw samen met haar thematiek. Wenzel onderzoekt de verbeelding van macht, heroïek en geweld en de impact die dit op de samenleving heeft. Uitgaande van actuele, politieke ontwikkelingen trekt zij parallellen met de geschiedenis en de kunstgeschiedenis. In haar vaak grote en complexe installaties bouwt zij symbolen van de macht op om ze vervolgens aan te tasten. Robuuste architectonische constructies verworden tot ruïnes, heroïsche bustes staan erbij als zwaargewonden en protserige overwinningstrofeeën hebben al hun glans verloren. Een enorme kroonluchter, die zo uit een paleis van een machtig heerser lijkt te stammen, is op de vloer gekletterd. De macht en pracht hebben hun grens blijkbaar bereikt. De heldendaden zijn verbleekt.
Onderzoek naar de iconografie van het herdenken
Anne Wenzel doet al jaren onderzoek naar de iconografie van het herdenken. In haar atelier staat een plank vol met boeken over oorlogen: van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog tot recente oorlogen. Wenzel reisde naar herdenkingsplekken van deze oorlogen. Zij legde de monumenten en de bijbehorende rituelen vast in een serie fotoboeken. In het Belgische Ieper fotografeerde Wenzel monumenten voor de Eerste Wereldoorlog. Het viel haar op dat elk land een eigen monument heeft en daar op een specifieke manier mee omgaat. Sommige monumenten worden gekoesterd, andere worden vergeten of verwaarloosd. Dat zegt volgens Wenzel iets over de manier waarop wij nu met het verleden om willen gaan en waarop wij ons de geschiedenis willen herinneren.[11] En die omgang verandert met de tijd.
In de installatie Requiem of Heroïsm, die Wenzel in 2010 in Museum Boijmans Van Beuningen toonde, heeft zij de overweldigende en manipulatieve architectuur, die deze herdenkingsplekken karakteriseert, ineen doen storten. Kransen liggen er verlept en troosteloos bij. Wenzel toont ons de vergankelijkheid van heroïek, van pracht en van praal. Ze bevraagt daarmee het fenomeen herdenken door bestaande monumenten onder de loep te nemen. Naast de imposante installatie ontstaan er kleinere werken in dezelfde serie met daarbij de ondertitel ‘Monument I, II, III en IV’.
Als Wenzel in 2020 uitgenodigd wordt om een inrichtingsvoorstel voor het Anne Frankplein in ´s-Hertogenbosch te maken en om bovendien voor het plein een kunstwerk te ontwerpen, besluit zij dat herdenken en ontmoeten centraal behoren te staan. In een omgeving met bomen en bankjes, die uitnodigen om er te verblijven, plaatst zij een majestueuze vogel op een hoge sokkel. Het dagboek van Anne Frank, waarin zij beschrijft dat zij zich als een gekooide vogel voelt, inspireerde Wenzel tot dit ontwerp. Wenzel laat de vogel wegvliegen; de vrijheid tegemoet. Daarmee legt zij de nadruk op een positieve kracht. Het werk doet ons stilstaan bij wat vrijheid betekent en spoort ons aan de hoop daarop nooit te verliezen.
Hoewel Anne Wenzel de invloed van macht en geweld in het Razziamonument nog steeds aan de orde stelt, gebeurt dat vanuit het perspectief van de slachtoffers. Daarmee verschuift het centrale thema naar tragiek en kwetsbaarheid. Wenzel boetseert een staande vrouw en een knielende man als één beeldenpaar. Hun lichamen raken elkaar. Eenmaal zorgvuldig opgebouwd, snijdt Wenzel het paar, dat in de uitwerking meer dan menshoog gaat worden, van elkaar los, zoals geliefden, familieleden en vrienden bruut van elkaar gescheiden werden door de razzia. De daad van het snijden symboliseert de impact van de razzia. Wenzel accentueert de plekken waar de beelden van elkaar los gesneden zijn met een bijna fluorescerend oranje kleur. Deze heeft een duidelijke signaalfunctie en lijkt te willen waarschuwen voor het gevaar dat altijd op de loer ligt en voor de verwondingen, die door oorlogen en geweld veroorzaakt worden. De oranje vormen symboliseren niet alleen pijn, maar laten ook een verbintenis zien. Hoe groot de fysieke verwijdering ook is, de man en de vrouw blijven mentaal altijd met elkaar verbonden.
Door de van elkaar gescheiden man en vrouw op afstand van elkaar te plaatsen wordt hun kwetsbaarheid voelbaar. Ze staan er alleen voor. De donkere man is een schaduw voor de vrouw geworden. Hij is afwezig. De vrouw is voor de man een witte schim; alleen nog slechts een beeld in zijn herinnering of op een foto in zwart-wit, het enige waaraan hij zich nog vast kan klampen. Anne Wenzel verwijst met dit werk op verschillende manieren naar het belang van fotografie bij het herinneren. Een foto is gestolde geschiedenis, drager van herinneringen en katalysator van emoties. Maar foto’s brengen ook gesprekken op gang, zijn aanleiding voor vrienden en familie om samen te komen, om verhalen uit te wisselen en zich gebeurtenissen te herinneren. En dat is ook wat Anne Wenzel met dit werk beoogt. Het Razziamonument moet deel worden van het leven in Rotterdam en uitnodigen om samen te komen en verhalen aan elkaar door te geven. Op die manier laat het ons lering trekken uit het verleden en doet het ons tegelijkertijd beseffen dat er ook in het heden nog steeds families worden verscheurd, mensen uit elkaar worden gedreven en van hun vrijheid worden beroofd. Daarmee transformeert het individuele leed van de beide figuren in een metafoor voor het universele leed dat door macht en geweld veroorzaakt wordt.
[1] B.A. Sijes, De Razzia van Rotterdam, 1951/1984, p. 214
[2] René J. Versluis, In de voetsporen van een dwangarbeider, Rotterdam, 2010, p. 13
[3] B.A. Sijes (zie noot 1), p. 215
[4] De Franse historicus Pierre Nora (1931) blies het idee van de locus memoriae uit de klassieke oudheid in 1991 nieuw leven in zijn onderzoek en zevendelige publicatie Les Lieux de mémoire, waarin hij alle mogelijke plaatsen van herinnering in zijn land opnam.
[5] Over het herinneren in relatie tot onze omgang met het verleden schreef Willem Frijhoff een interessant boek: De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen, Nijmegen, 2011
[6] De plaquettes bevinden zich in het World Trade Center Rotterdam, het stadhuis, bij de tramremise en in het Feyenoordstadion en zijn daar respectievelijk in 1945, 1984, 2004 en 2010 geplaatst.
[7] Willem Frijhoff (zie noot 5), p. 42
[8] Idem (zie noot 5), p. 15
[9] Voor uitgebreide informatie zie: www.razziamonument.nl
[10] Edmund Burke, Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het schone, Groningen, 2018 (vertaling van de oorspronkelijke uitgave uit 1757), p. 23
[11] Het woord monument is afgeleid van het Latijnse woord ‘monumentum’ en betekent ‘dat wat herinnert”.
Flos Wildschut is kunsthistorica en onafhankelijk curator