Een sculptuur met een gat erin en draden ervoor, of snaren, in een omgeving als de Doelen: dat maakt het erg verleidelijk om dit kunstwerk een snaarinstrument te noemen. Een abstracte harp, daar lijkt dit beeld van Barbara Hepworth uit 1961 op, een ode aan een materiaal dat eruit ziet alsof er muziek uit kan komen. Maar het is de vraag of dat het is. Voor Hepworth was het van groot belang dat haar beelden vooral verwezen naar zichzelf, en niet naar iets uit de herkenbare wereld. Ze legde het een keer uit door het te hebben over eieren en boomstammen. Een ei vinden we mooi, gewoon omdat het een ei is. Een boomstam net zo, daarbij kunnen we genieten van de schoonheid van de natuur, van de textuur en vorm ervan. Een boomstam of een ei stelt niet iets anders voor wat het niet is. Zo is het bij haar beelden ook, zei ze. Het is wat het is. Maar toch, als je dit beeld hier ziet, moet je toch toegeven dat het iets doet wat een harp óók doet: namelijk een klank en harmonie produceren. Dus zelfs al stelt dit misschien niet letterlijk een harp voor, lijkt het toch geoorloofd om die vergelijking wel te trekken.

Daarbij helpt het dat Hepworth het prima begreep als mensen zulke vergelijkingen trekken. Zoals ze ook vertelt in de documentaire ‘A Life in Sculpture’, vond ze het logisch als mensen in haar abstracte beelden toch iets zien van de herkenbare werkelijkheid. Want daar haalde ze het zelf ook vandaan. Vooral het landschap bood inspiratie voor haar beelden waarvan de titels soms verwijzen naar Cornwall of Epidauros, maar ook eens naar de muziek, bij een beeld dat Cantate Domino heet. En een ander bekend draadbeeld van haar heet Winged Figure, wat aangeeft dat je er een engel in mag zien. Misschien wel een vredesengel.

Het gaat dus enigszins twee kanten op. Aan de ene kant vond ze dat haar beelden abstract zijn, aan de andere kant sloot ze associaties niet uit. Een harp dus, kun je stellen. Toch gaf ze veel van haar beelden abstracte titels die enkel gaan over dat wat je ziet, dat geldt ook voor dit beeld hier in de Doelen: het heet Curved Form, en daar is niets aan gelogen. Een gebogen vorm is het, een bronzen kromming, met daarin een leegte die dient om de massa eromheen te benadrukken, en vice versa, bespannen of doorsneden met snaren of draden. In die holte ontstaat iets wat je niet ziet maar wat er wel is, een harmonie, een klank, net als bij muziek.

Dat streven naar balans paste bij Hepworth in een continue zoektocht naar essentiële vormen, waarbij ruimte, materiaal, kleur, alles precies op elkaar afgestemd moest zijn. Een massa die emotie overbrengt, dat wilde ze. Een wezenlijk beeldhouwwerk maken, dat er zo vanzelfsprekend uitziet, dat daar alleen al het bestaansrecht in besloten ligt. Hepworth vergeleek het maken van beelden ook wel met componeren: “Op een bepaalde manier staat beeldhouwkunst dicht bij het schrijven van muziek – in zoverre dat de componist zijn hele werk van begin tot eind in zich opneemt voordat hij begint met het schrijven ervan. Als je er eenmaal aan begint heeft het zijn volledige logica – het is een onvermijdelijke procedure.”

In die procedure werkte ze met materiaal en ritme aan visuele evenwichten, waar ze zich een halve eeuw mee bezig zou houden. Dat maakte haar een van de grote Britse moderne beeldhouwers van de vorige eeuw. Vaak worden ze in een adem genoemd: Henry Moore, Ben Nicholson en Barbara Hepworth. Waarbij Hepworth bekender werd dan haar man Nicholson.

Dat ze een beeldhouwer werd, was zeker in die tijd voor een meisje bepaald niet vanzelfsprekend. Ze werd geboren in 1903 in Yorkshire in Engeland, haar vader was wethouder en civiel ingenieur. Vaak ging ze met hem op pad als hij voor zijn werk ergens heen moest en zo leerde ze al vroeg een liefde voor grote constructies, het ingenieurswerk. Zelf bleek ze als kind muzikaal begaafd en kreeg ze als tiener in 1915 een muziekbeurs. Maar uiteindelijk koos ze voor de beeldende kunst en niet voor de muziek. In 1920 ging ze naar de Leeds School of Art en vervolgens naar de Royal College of Art in Londen, waar ze beeldhouwkunst ging studeren. Het was een klassieke opleiding, waar gipsen kopieën van de klassieke sculpturen bestudeerd werden. Daar zou ze zich van losweken om een eigen pad te bewandelen, het begin van een grote carrière. Ze ging naar Parijs, Florence, ze bestudeerde de kunstgeschiedenis en kreeg contact met Arp, Mondriaan en Kandinsky en ontwikkelde zo een eigen beeldtaal, een organisch constructivisme, waarbij ze in 1932 haar eerste beeld met een gat erin maakte.

Dat gegeven, een volume met ruimte erin, dat is ook leidend in dit beeld van bijna dertig jaar later. En net zoals in kaas ook de gaten ertoe doen voor de smaak, is dat bij sculpturen net zo. Het zijn de gaten, de holtes, die in verhouding moeten staan tot de massa; materie versus ruimte. Je kunt het wat dat betreft vergelijken met het beeld van Naum Gabo hier vlakbij bij de Bijenkorf: vanuit draden ontstaan vlakken, vanuit vlakken ontstaat massa en tegelijk is die massa vooral ruimte. Ook het baksteenreliëf van Henry Moore aan het Weena gaat daarover, over rechte en organische vormen, in een groots geheel.

Dat is bij Hepworth net zo. En daarom zocht ze vormen die voor haar wezenlijk waren, net zo basaal en mooi als een ei, een boomstam, een kiezelsteen, noem maar op. Die fascinatie voor zo’n elementaire schoonheid zou haar nooit gaan vervelen. Vanaf de jaren vijftig kreeg ze opdrachten ook voor de gebouwde omgeving, maar daarbij bleven de gebouwen sokkels of muren voor vrij werk: oftewel, noem haar werk alsjeblieft niet decoratief. Het is geen versiering voor iets anders, het is een schoonheid die van binnen komt.

Als het aan Hepworth zou liggen, zouden we het alleen daarover hebben. Praat je over haar kunst, praat dan enkel over wat je ziet. Los van de context. De omstandigheden doen er niet toe. Boeken zijn volgeschreven door het alleen maar te hebben over dit soort artistieke beeldende kwesties. Toch is dat een beperkte blik. Ook abstracte kunst is nooit echt abstract. Het komt altijd ergens vandaan. Wat dat betreft is het aardig dat deze sculptuur te zien is in Rotterdam, een stad die laat zien hoe abstracte kunst echt voortkomt uit een breder plaatje. Voor een groot deel is het Rotterdam dat we kennen, bepaald door de moderne architectuur en kunst uit de jaren vijftig en zestig. Die tijd, de wederopbouw, was een tijd waarin we streefden naar een bepaalde zuivere, essentiële beeldtaal. Dat zie je aan de bouw- en beeldende kunst van die tijd. Je ziet het ook aan de Doelen, die uit die tijd stamt en aan de kunstcollectie die hier in dit gebouw te vinden is. Het gaat er om een moderniteit die robuust is, kaal, nieuw en heel anders dan het verleden. Moderniteit betekende het loslaten van oorlogstrauma’s. Dat was van belang voor het door oorlog gehavende Rotterdam dat het oude achter zich wilde laten. Moderniteit was een reiken naar het nieuwe.

Rotterdam had dat nodig en dat heeft er een schoonheid opgeleverd die symbolisch is geworden voor de stad. Moderne kunst is glad en kaal, alsof alles verdwenen is, het geeft ruimte voor nieuw leven. Die beeldtaal past bij deze stad, en ook bij kunst van die tijd zoals die van Moore en Gabo, en die van Hepworth. Het is eenzelfde soort stijl; het is ook een zelfde soort ode aan een vredige toekomst.

Dus zelfs al beeldhouwde Hepworth voor de eeuwigheid, want ze wilde een tijdloze kunst, toch is ook zij beïnvloed door de tijdelijkheid van het heden. Ook haar kunst was een reactie op de oorlog die toen achter haar lag. Draadplastieken zoals dit beeld hier was ze namelijk voor het eerst gaan maken in de jaren veertig: sculpturen die gaan over bescherming. De buitenkant dient er om de holtes te omvatten. Kromme golvende bolle buitenkanten zijn een schaal om daarbinnen een ruimte mogelijk te maken die beschut is, en die door draden, symbolisch, wordt afgescheiden. Binnen is het veilig. Helaas is dat een verlangen dat nu weer zeer actueel is, nu dat we opnieuw in Europa in een oorlogssituatie verkeren. Voor Hepworth was kunst in elk geval een troost: het zoeken naar veiligheid in schoonheid was haar reactie op de oorlog van toen.

Als we dit alles bij elkaar optellen, past dit kunstwerk om meerdere redenen op deze locatie. Het gaat over oorlog en hoe daarmee om te gaan, in deze stad die door oorlog getekend is. Het is een kunstwerk dat gaat over moderniteit, iets wat ertoe doet in Rotterdam dat zichzelf als moderne stad profileert. Én het past hier omdat het wel eens een snaarinstrument zou kunnen zijn, wat zo op zijn plek is bij de concertzaal van de Doelen.

En zo zie je maar dat een beeld dat alleen maar gaat over ruimte en vorm en compositie, toch gaat over heel veel wat wezenlijk is. Dat wilde Hepworth, dat is haar streven naar eeuwigheid. Toen ze in 1975 overleed was ze een museaal gelauwerd kunstenaar die een consistent oeuvre naliet, waar harmonie nooit saai werd maar altijd gepaard gaat met een zekere energie en vitaliteit. Grijp naar een fundamentele schoonheid. Muziek doet dat ook. Waar beeldhouwkunst door steen en brons en klei juist heel erg verbonden is aan het doodgewone, is muziek letterlijk onstoffelijk. Het creëert een symfonie en dat doet Hepworth ook. Een instrument voor schoonheid die je niet kunt horen maar wel kunt zien, fijne dunne beeldklanken, ritmisch en organisch. Dat maakt dit beeld een symfonie, die gaat over schoonheid, geborgenheid en eeuwigheid.


Sandra Smets is kunsthistoricus en schrijft over kunst en publieke ruimte in onder meer het NRC Handelsblad.