‘Geen details, gewoon een groot ding erin zetten – daar komt het eigenlijk op neer’, aldus Geert van de Camp over zijn beeld Lof der Zotheid, dat hij in 1989 plaatste langs de Burgemeester Van Walsumweg. Goed, Observatorium, de kunstenaarsgroep waartoe Geert later zou toetreden, bestond nog niet, maar van bescheidenheid en schaalvrees was ook toen al geen sprake. Een kunstwerk van Observatorium is meestal een groot ding, er valt weinig detaillering te bespeuren, de uitstraling is doorgaans krachtig, de vorm present, en misschien zelfs een beetje arrogant. Maar hee, wie wil er nou niet worden gezien. Even aanmatigend is de belofte die het kunstbedrijf aan opdrachtgevers meegeeft: leuk die geplande gebiedsontwikkeling van jullie, fijn die aanstaande herinrichting van polders of havengebieden, een dikke pluim voor jullie plannen iets van deze rivier of dat stadspark te maken, maar begin nou ’s eerst met de kunst. Met ons dus. Laat ons even aan het werk en ons kunstwerk zal jullie geen windeieren leggen. Wij leggen de aandacht alvast daar waar ie thuishoort, wij nemen jullie tekentafelzones alvast in gebruik, en wij garanderen bezoekers nieuwe vergezichten. ‘Eerst kunst, dan stedenbouw’, zo luidt de bedrijfsideologie.

Die opvatting heeft ook Observatorium geen windeieren gelegd, want sinds 2001 heeft een gestage stroom observatoria de burger bereikt: van de duinen op de tweede Maasvlakte tot de versteende dennenwouden van het Siberische Toengoeska – overal loopt de argeloze backpacker of dagjesmens de kans een bouwwerk van Rotterdamse makelij aan te treffen – bouwwerken die vooruitlopen op iets dat nog moet komen.

Het gezelschap laat zich inspireren door een mooi pre-industrieel fenomeen: het observatorium – al eeuwen lang creëren we plaatsen waar het universum kan worden bestudeerd, en waar we over onszelf en onze plek in de wereld kunnen nadenken. Of zoals de kunstenaars het zelf omschrijven in hun fraaie overzichtswerk Big Pieces Of Time (2010): ‘Observatorium wil mensen helpen hun dagelijkse beslommeringen even op te schorten, hun omgeving op zich in te laten werken, en ja, hun planeet te leren kennen’. Dat is mooi. Observatorium biedt uitzicht, in de hoop dat wij, eenvoudige stervelingen, tot inzicht geraken.

Stadstimmeraars als Observatorium worden – gelukkig – niet gehinderd door programma’s van eisen, peperdure gebiedsconcepten of het discours van stedenbouwkundigen. Als kwajongens steken ze een rotje aan in een vuilnisbak en hopen op een grotere, onvoorspelbare reeks brandjes, rookpluimen en ontploffingen. Een mooi voorbeeld van zo’n kettingreactie biedt het Kleinpolderplein. Het beroemde, in 1968 opgeleverde verkeersplein – ooit lyrisch bezongen door Martin Bril als ‘die bocht’ – verkeert vandaag in een geriatrische fase en koerst kreunend, zuchtend en hoestend op zijn einde af. Het was Johan Goossens, verbonden aan de dienst Stadsontwikkeling, die als een katholieke priester het laatste oordeel over het plein afkondigde. Zijn empathische woorden over het zwalkende, in ademnood verkerende plein raakten ons diep en brachten ons in beweging. Daarop boden wij, Observatorium en het Centrum Beeldende Kunst Rotterdam, ons als pleegouders aan.

De gemeente Rotterdam wenste de kom onder de fly-overs te transformeren in een waterplein, zodat overvloedige regenval kan worden afgevoerd naar een spaarbekken. Ruud Reutelingsperger van Observatorium zag het verkeersplein als een monument, dat in de toekomst, indachtig de ontwikkelingen rondom industrieel erfgoed in het Ruhrgebied, kon uitgroeien tot een bijzonder stadspark. Volgens goed pioniersgebruik bouwde Observatorium daartoe alvast een reeks gestileerde loopbruggen, die later in gebruik kunnen worden genomen. En het Centrum Beeldende Kunst Rotterdam zocht een locatie voor een ‘mementopark’, een openbare kunstzaal, waar verweesde en afgeschreven kunstwerken een tweede leven konden krijgen.

Als op een ouderwetse veemarkt werd door een groepje stedelijke mantelzorgers handjeklap bedreven, konden plannen en budgetten in elkaar worden geschoven, en werd een heuse stichting in het leven geroepen: de Werkgemeenschap Kleinpolderplein, die zich vandaag bekommert om de toekomst van het verkeersplein. Midden op het waterplein zijn een vijftiental lege sokkels in blijde verwachting, werd de eerste reeks kunstwerken geplaatst, en organiseerde Marit Janse de eerste park-dag, waarbij bezoekers kennis konden nemen van dit bijzondere, nu nog van fijnstof en geluidsoverlast doortrokken gebied. Het kan nog gekker: Observatorium hoopt het plein op korte termijn zelfs een weekeinde af te sluiten voor autoverkeer, zodat bezoekers opnieuw een glimp zullen krijgen van het toekomstige stadspark.

Eerst geloven, dan zien. Het lijkt me een gepaste boodschap aan alle stadsmakers.