Louis Davids was een joods Rotterdammer die Amsterdam en de Nederlandse volkshumor zo goed heeft begrepen. Zo herdacht Nederland hem bij zijn dood in 1939. Rotterdammers konden een film over zijn uitvaart in Amsterdam in het Rotterdamse Cineac bekijken. Davids, geliefd vanwege zijn oer-Hollandse refreintjes, behoorde tot het joodse proletariaat dat rond de eeuwwisseling vooral te vinden was in de Zandstraatbuurt. In 1900 telde Rotterdam ongeveer 9.000 Rotterdamse joden; 15% van hen woonde in de Zandstraatbuurt woonde. Dat zijn er dan zo’n 1.500.

 

Het boek vult een belangrijke lacune op. En bij lezing vraag je toch af, waarom is er zo weinig bekend van het joods, vooroorlogse Rotterdam? Ongetwijfeld heeft het te maken met het feit dat het meest zichtbare gedeelte, de Zandstraatbuurt, al voor de Eerste Wereldoorlog was geamoveerd. Dat klinkt erg ambtelijk maar het was ook een bureaucratische operatie.  Arm Rotterdam werd vanwege de City-vorming uit het centrum verdreven. In 1936 verdween de naam Zandstraat zelfs uit het register, een lieu de mémoire moest worden uitgewist zodat Rotterdam kon worden opgeschoond.

 

Het joodse leven in de Zandstraatbuurt was niet onbekend, maar heeft naar verhouding veel minder aandacht gekregen dan het rosse leven, het nachtleven, dat bij nadere beschouwing veel minder joods was. Iedereen in deze buurt moest sappelen – een woord van joodse herkomst dat ploeteren betekent. Wie in Rotterdam voor een dubbeltje geboren was en een kwartje wilde worden – zoals Davids zong – moest hard werken. Wie tot de niet bevoorrechte standen behoorde, knokte voor zijn dagelijks brood. De kleine joods man moest een nog grotere achterstand inhalen; hij moest lange tijd niet alleen tegen sociale maar ook religieuze ongelijkheid opboksen. De geschiedschrijvers die ruim een eeuw geleden de emancipatie van de Rotterdamse joden beschreven, memoreerden geheel passend in de nationalistische geschiedschrijving, dat het vorstenhuis de helpende hand had geboden om die integratie te bevorderen.

 

Rotterdam profiteerde volop van de talentvolle joodse burgers. De bekendste is ongetwijfeld Lodewijk Pincoffs die praktisch in zijn eentje Rotterdam de weg had gewezen naar een nieuw tijdperk. Hij waagde de sprong naar Zuid en legde de basis voor tal van nieuwe economische activiteiten. Maar na zijn vlucht in 1879 was niet alleen hij van zijn voetstuk gestoten. Met de deconfiture van de RHV verloor Rotterdam zijn tolerante gezicht en vierde het antisemitisme hoogtij. Pincoffs’ fraude wierp een schaduw over het integratieproces van joden die niets liever wilden dan respectvolle burgers worden.

 

De joodse gemeenschap wilde zo min mogelijk opvallen en stond eind negentiende eeuw inmiddels betrekkelijk ver af van de Oost-Europese joden die Rotterdam tijdelijk aandeden om de oversteek naar de Nieuwe Wereld te maken. De geïntegreerde joden hadden afstand gedaan van het jiddisch dat als een belemmering werd gezien om volwaardig Rotterdams burger te worden. Ze wilden niet geassocieerd worden met hun orthodoxe geloofsgenoten, mogelijk uit angst dat tolerantie makkelijk kan omslaan in antisemitisme.

 

De Joodse gemeenten beklaagde zich begin jaren dertig dat zo weinig van de 13.000 joden in Rotterdam zich hadden aangesloten bij de synagoge. De Rotterdamse joden waren zo goed geïntegreerd dat ze zich niet geroepen voelden om de joodse gedachte te verspreiden. Sommigen verzetten zich zelfs tegen het initiatief om in Rotterdam een bijzondere school voor joods onderwijs te starten. Kooplieden en intellectuelen die voor de nazi’s waren gevlucht, hoopten op een nieuwe thuishaven in Palestina. Maar het nieuwe beloofde land had geen behoefte aan intellectuelen of musici; landarbeiders en boeren waren daarentegen welkom. Het is schrijnend te lezen dat zij die het best geïntegreerd waren en in Nederland een veilige haven zochten ten prooi vielen aan de nazi’s die eerst de stad en toen het joodse leven definitief vernietigden. Marcel Möring heeft in zijn 14 mei essay extra aandacht gevraagd voor het lot van de Rotterdamse joden. Hij toonde zich – en ik denk terecht – verbaasd over het feit dat we de slachtoffers van het bombardement van 14 mei veel meer aandacht geven dan de vernietiging van de joodse Rotterdammers. Hij noemt het zelfs een voetnoot in de geschiedenis. En voetnoten geven aanleiding tot overpeinzingen.