Met de realisering van het nieuwe Centraal Station en de Markthal heeft de marketing van Rotterdam nieuwe impulsen gekregen. In het kielzog van de ongebreidelde bouwlust die onze stad sinds 1940 tentoon heeft gespreid, volgde altijd de stadsverfraaiing. Tot op de dag van vandaag. Het stationsplein krijgt straks het kunstwerk Kissing Earth, twee glimmende en transparante globes, ontworpen door Olafur Eliasson, en voor de Markthal heeft Arno Coenen, met een knipoog naar de Sixtijnse Kapel, een gigantische, digitale plafondschildering gemaakt. ‘Nu hoeven we niet meer uit te leggen wat Rotterdam is’, zei een euforische Fred van Beuningen, directeur van Rotterdam Partners, in het Algemeen Dagblad. Dat is mooi – in Rotterdam kijken we graag vooruit. Maar om bezoekers langer in de binnenstad te laten verblijven, één van doelstellingen van het College en dit symposium, kan het geen kwaad een extra dimensie toe te voegen aan de stad die nu volop in de belangstelling staat.
Volgend jaar dragen we niet alleen de titel ‘Europese stad van 2015’, maar herdenken we ook het feit dat de stad zichzelf 75 jaar geleden, even heroïsch als de legendarische Baron Von Münchhausen, aan de eigen haren overeind trok uit de bagger die het bombardement van mei 1940 had veroorzaakt. In dat staaltje van krachtpatserij toonde de stad niet alleen veerkracht, maar werd ook een prestatie van formaat geleverd. In 1961, bij het gereedkomen van de Nederlandse editie van het bordspel Monopoly, prijkten de Coolsingel, het Hofplein en de Blaak al in de duurste zone van het spel, nipt achter de Amsterdamse Kalverstraat, die echter 300 jaar de tijd had genomen om zijn status te verzilveren. Deze zone bevindt zich precies tussen het Centraal Station en de Markthal, die als postmoderne boekensteunen het vorige iconische Rotterdam als het ware bijeenhouden.
Daarvoor moet je echter wel goed kijken, want de huidige staat van de Coolsingel herinnert nog bar weinig aan de positie die het ooit in het Monopolyspel innam. Verrommeling, sloop en nieuwbouw overwoekeren de relieken van de wederopbouw. Het bedrijfsleven en comités van plaatselijke notabelen verfraaiden nieuwe gebouwen en pleinen en maakten van de binnenstad een graphic novel, waarin verhalen over verlies, veerkracht en toekomstoptimisme aan klanten, burgers en bezoekers werden meegedeeld. Vandaag zijn die verhalen veelal weggezakt in het moeras van de vergetelheid, maar als dwaallichten zijn ze nog steeds sluimerend aanwezig. In de folklore en in sprookjes spelen dwaallichten een belangrijke rol: ze lokken reizigers van gebaande paden en trekken hen dieper het woud in – en daar begint het avontuur: niet op het rechte pad, maar in het verlaten van de veilige route. Met andere woorden, zonder dwaallichtjes geen langer verblijf in de binnenstad.
Terwijl het Nederlandse Monopolyspel voor het eerst in de etalages werd uitgestald, schreef de kunstcriticus van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, Cees Doelman, een prachtig essay over ‘het mirakel van Rotterdam’. Hij had zojuist een reis door de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk voltooid, waar hij tot zijn eigen verbazing werd onthaald als ambassadeur van de meest progressieve kunststad ter wereld. In het Guggenheim, het MoMA en het Baltimore Museum Of Art werd Rotterdam geprezen vanwege zijn lef ‘eigentijdse sculptuur te midden van het moderne stadsgewoel’ te realiseren. Diep onder de indruk van al dat lof en met een rode blos op de wangen keerde Doelman terug in Rotterdam. Treffend vatte hij in zijn essay de bijna terloopse, maar buitengewone prestatie van de stad samen. (Ik citeer) ‘Wie had ooit vermoed dat deze stad een bijzondere internationale reputatie zou verwerven? En toch is die reputatie ontstaan. Zo maar ineens. In enkele jaren. Misschien is het nog wel het mooiste van alles, dat we het hier in Rotterdam al heel gewoon vinden, dat al die beelden er staan. En dit treft buitenlanders in het bijzonder – dat het kan en dat iedereen er content mee is. Het is een mirakel waarover men zich internationaal en met jaloezie verheugt. In een wonderbaarlijk korte tijd is iedereen er mee vertrouwd geraakt. Waarom? Omdat deze collectie de ganse tragedie samenvat, herinnert aan de ramp van de oorlogsmisdaad, de vertwijfeling en het woedende protest. In Rotterdam horen we de schreeuw van afschuw, maar zien we tevens de wil zich weer op te richten uit het puin’ (einde citaat).
Doelman had ook kunnen zeggen:’Nu hoeven we niet meer uit te leggen wat Rotterdam is’. Achter mij ziet u slechts een zeer kleine greep uit onze wonderbaarlijke stadscollectie, die nog altijd vorm geeft aan het meest bijzondere wederopbouwmuseum van West-Europa. Bovendien is het museum 24 uur per dag geopend en is de toegang gratis. De argeloze bezoeker die wandelt van het Centraal Station naar de Markthal kan zich even laven aan deze dwaallichtjes, die hem op ongedwongen wijze in contact brengen met het mirakel van Rotterdam, dat wil zeggen, met die tomeloze wil van de stad zich steeds weer op te richten en te vernieuwen. Daarom zullen Beeldende Kunst & Openbare Ruimte (BKOR) en Sculpture International Rotterdam (SIR) in het aankomende jaar bijzondere aandacht schenken aan het beeldverhaal van de binnenstad.
Maar om dat verhaal beter te kunnen vertellen, zijn een aantal acties wenselijk, waaronder bijvoorbeeld het aanlichten van beeldbepalende ornamenten en sculpturen. Een mooi voorbeeld is de wijze waarop Emiel Arends van Bureau Binnenstad de gevelsculptuur Het Gezin van Louis van Roode op de Westblaak ’s nachts heeft laten schitteren. Ook is het een overweging een aantal verdwenen beelden te laten terugkeren, waaronder de eerste wederopbouwmonumenten van Han Richters, al gemaakt in 1940, terwijl het puin op de Coolsingel nog rookte. Zijn ode aan de vroegste helden van Rotterdam, de architect en de steenhouwer, verdween in het geweld van de stadsvernieuwing van de jaren zestig, maar verdient een nieuwe plek in het stadscentrum als leidmotief van ons beeldverhaal. Tenslotte verdient de grotendeels particuliere collectie ook de morele bescherming van het stadsbestuur en projectontwikkelaars: bijna wekelijks sneuvelen kunstwerken door sloop en nieuwbouw – denk aan de fenomenale Vogels van Jan Bezemer op de Coolsingel – of stevenen unieke kunstwerken recht op hun ondergang af – zoals de zwaar gehavende sculptuur van Naum Gabo voor De Bijenkorf – wereldwijd beschouwd als één van de meest bijzondere werken in de openbare ruimte. Deze bedreigde binnenstadscollectie stelt slechts een tweevoudige eis: bestaansrecht en erkenning.
Voorbeeldig in dit verband was de restauratie en herontwikkeling van het stationspostkantoor door Claus en Kaan Architecten in 2010. Veel aandacht ging daarbij uit naar de restauratie van een dertigtal monumentale kunstwerken, waaronder de westelijke gevelingreep van Louis van Roode, die het postkantoor in 1960 de bijnaam ‘Post Kathedraal’ bezorgde. Dankzij bemiddeling van BKOR werd bovendien de ooit verwijderde entreesculptuur van Kees Timmer, een Phoenix die uit zijn eigen as verrijst – hét symbool van Rotterdam, weer aan de ingang toegevoegd.
Het mirakel van Rotterdam was een inderdaad klein wonder omdat het bedrijfsleven en de gemeentelijke overheid sinds 1940 onbaatzuchtig een gezamenlijk doel hadden nagestreefd: het tonen van veerkracht, levenslust en toekomstoptimisme in beelden. En precies dat pact, waaraan de monumentale kunst van onze binnenstad nog herinnert, bracht ons tot in de hoogste regionen van het Monopolyspel. Laten we daarom blijven uitleggen wat Rotterdam is, bijvoorbeeld door bezoekers te verleiden met onze eigen dwaallichtjes, zodat de belangstelling voor Rotterdam zich op speelse wijze kan verdiepen.