Het kunstwerk Zicht op wind van Madelon Hooykaas is een recente aanwinst voor de beeldencollectie van Rotterdam. Een robuuste roestvrijstalen sculptuur helt als een boegbeeld over het water van de Zevenhuizerplas in Nesselande. Het werk is gemaakt door de internationaal gelauwerde kunstenaar en filmmaker Madelon Hooykaas (1942). Als een van de pioniers op het gebied van videokunst, voor lange tijd in nauwe samenwerking met de Schotse kunstenaar Elsa Stansfield (1945-2004), heeft ze een omvangrijk oeuvre ontwikkeld. Het werk, waarin heden en verleden, water en licht terugkerende thema’s zijn, is opgenomen in collecties van onder meer Stedelijk Museum Amsterdam, Museum of Modern Art in New York en Tate Britain in London. Hooykaas ging in gesprek met Marjolein Geraedts over haar kunstenaarschap en over het kunstwerk Zicht op wind. Het interview geeft een beeld van een gepassioneerd kunstenaar die tot op de dag van vandaag actief is.
Dit kunstproject in Nesselande kent een lange geschiedenis. Kun je daar iets over vertellen?
Elsa Stansfield en ik zijn met dit project begonnen in 2002, toen Nesselande nog een polder was. Vanaf de middeleeuwen was dit een moerassig veengebied dat door de eeuwen heen door de mens in cultuur is gebracht. Door turfwinning en vervening ontstonden grote plassen met daaromheen polders. Toen wij de opdracht kregen om in het kader van de percentageregeling een kunstwerk te maken voor deze plek, was de aanleg van Nesselande pas net opgestart – er woonde nog bijna niemand. Juist omdat dit gebied nog zo’n lege plek was, vonden we het belangrijk dat er in een vroeg stadium al een kunstenaar aanwezig zou zijn. Na een uitgebreide onderzoeksperiode kwamen we met het voorstel om een sculptuur te maken aan het water, waar tegelijkertijd ook een kunstenaar kan werken. Destijds durfde destijds niemand het aan om ons voorstel te ontwikkelen; er moest natuurlijk ook een organisatie voor worden opgetuigd. Elsa en ik hebben zelf ook vaak als artist-in-residence gewerkt, in Banff, in San Francisco, in IJsland, over de hele wereld. Dat was altijd erg inspirerend, voor onszelf, maar ook voor de omgeving. Het waren de lokale bewoners met wie je in contact kwam en aan wie je je werk presenteerde.
Het uiteindelijke ontwerp is een windwijzer. Hoe ben je tot het ontwerp voor dit kunstwerk gekomen?
Ik vond het erg belangrijk om een kunstwerk te maken dat site-specific is, speciaal voor Nesselande is ontworpen. Dat deden Elsa en ik overigens al vanaf de jaren zeventig; we maakten environments en installaties die te maken hadden met de geografische, culturele of maatschappelijke plek – of dat nou in de natuur was of in een kunstinstelling. Met dit nieuwe kunstwerk wilden we verwijzen naar het feit dat de wijk Nesselande 5,5 meter onder zeeniveau ligt. Het is daarmee een van de laagst gelegen plekken in Nederland. Wij zagen graag dat de toekomstige bewoners zich daar bewust van zouden worden. Daarom duidt de blauwe lichtring het Nieuw Amsterdams Peil (NAP) aan. Ondanks dat het water op en neer gaat, blijft het NAP gelijk. Twintig jaar later is het een soort profetische boodschap geworden; in deze tijd zijn er veel meer mensen bezig met het klimaat – hoewel we ons als maatschappij er destijds al veel bewuster mee om hadden moeten gaan. Ik ben erg blij dat het werk er uiteindelijk is gekomen.
Niet alleen het zeeniveau, maar ook de wind speelt een grote rol op deze plek.
Tijdens mijn bezoeken aan Nesselande viel me op dat er altijd veel windsurfers op de Zevenhuizerplas waren. Omdat voor hen de windrichting natuurlijk essentieel is, wilde ik een werk maken dat de wind zichtbaar maakt. Toen heb ik het idee van de windvaan uitgewerkt. Dankzij de geelgroene fosforescerende verf gloeit de windvaan ’s avonds na. In het verleden hebben Elsa en ik veel met wind gewerkt. Zo hebben we in 1984 Compass gemaakt, een windinstallatie op het Stedelijk Museum Amsterdam, voor de eerste grote tentoonstelling van videokunst in Europa: The Luminous Image. Op het dak van het Stedelijk Museum hebben we een windvaan geplaatst met een camera erbij die is verbonden met vier beeldschermen die elk in een hoek van de museumzaal staan – verwijzend naar de vier richtingen van een kompas. Elke monitor toont bestaande beelden en geluiden uit de natuur, maar worden abrupt weggeduwd zodra de windvaan boven op het dak gaat ronddraaien.
Hier op tafel ligt een kopie van een prent van Wassily Kandinsky. Heeft dit werk je geïnspireerd?
Als jong meisje in Rotterdam was ik gefascineerd door Lyrisches (1911), een schilderij van een paard met ruiter dat in Museum Boijmans Van Beuningen hing. Later heb ik me in het werk van Kandinsky verdiept; hij is nog steeds een van mijn favoriete kunstenaars. In het Centre Pompidou in Metz zag ik deze prent van Kandinsky, die vond ik meteen heel mooi. De morsetekens en de mysterie die ze uitstralen waren inspirerend. Kunst en spiritualiteit waren dan ook erg belangrijk voor hem, het onzichtbare. Het zijn thema’s waar ik zelf ook veel mee bezig ben.
Ik zie Zicht op wind op die plek als een baken, dat verleden en heden markeert. Heb je dat ook zo bedoeld?
Ja, zo kun je het zeker zien. Maar ik vind het ook belangrijk dat mensen hun eigen interpretatie geven aan het kunstwerk. Er hebben in de afgelopen twintig jaar zoveel ontwikkelingen plaatsgevonden op deze plek. Toen we aan het project begonnen waren er alleen weilanden, geen strand en zo. Langzaam maar zeker zagen we hoe zo’n gebied vorm krijgt. Speciaal voor dit bouwproject is de bestaande plas in grootte verdubbeld, dat was erg spannend om te zien. En natuurlijk kwamen er huizen, winkels, een metro, et cetera. Inmiddels is deze plek in Nesselande uitgegroeid tot een toplocatie met een prachtig uitzicht.
Toch gaat het werk ook over iets onzichtbaars, namelijk de wind. Daarmee is het kunstwerk niet zozeer het object zelf, maar de wind – zodra je die wind voelt of hoort. Kun je iets vertellen over die gelaagdheid?
De wind is natuurlijk iets onzichtbaars, dat probeer ik dan juist zichtbaar te maken. Die dubbele laag zit ook in het fundament van het kunstwerk, dat in verbinding staat met het water en verwijst naar het NAP dat vaststaat. Maar op die stevige basis is de windvaan altijd in beweging. Die constante verandering komt ook terug in onze sculptuur Abri (1995), een soort ‘schotelantenne’ op het duin bij Wijk aan Zee. Als je in de schelp gaat zitten, hoor je telkens weer andere geluiden van de zee, de branding, het strand, de wind, en van mensen, vogels en boten – en de stilte.
Inmiddels zijn fotografie en video van artistieke kunstvorm getransformeerd tot middelen die voor iedereen toegankelijk zijn. Dagelijks worden we overspoeld door duizenden (digitale) beelden. Hoe kijk jij als pionier van de videokunst naar deze ontwikkeling?
Door de digitalisering van media maakt iedereen tegenwoordig foto’s en video’s, ook lijkt iedereen te kunnen schrijven. Op dit moment werken kunstenaars in veel verschillende media en doen van alles ernaast: zo doen ze performances en maken ze tentoonstellingen. Misschien is dat in deze tijd ook wel nodig om financieel het hoofd boven water te houden. Wat me opvalt is dat heel veel werk gaat over een enkel thema, terwijl ik juist de combinatie van vorm en onderwerp boeiend vind: hoe is een kunstwerk gemaakt? In de praktijk van Stansfield/Hooykaas is video heel sculpturaal. Veel van onze werken zijn environments, omdat er veel verschillende dingen bij elkaar komen. Daardoor is er niet één point of view richting het scherm, je kunt erdoorheen lopen en het werk op verschillende manieren ervaren door middel van geluid, video, sculptuur en fotografie.
Hoe werd jullie pionierswerk ontvangen in de begindagen van de videokunst?
Het werken met video was totaal niet geaccepteerd in Nederland. In recensies werd vaak de verwachting uitgesproken dat videokunst binnen een jaar wel zou overwaaien. Gelukkig hebben Elsa en ik ook veel buiten Nederland kunnen werken. In die begintijd was het lastig, omdat het medium geen geschiedenis had. Het was heel spannend om nieuwe dingen te proberen. Maar na afloop van onze tentoonstelling in de Londense Whitechapel Gallery in 1976 met drie video’s en fotografie, raakte kunstcentrum De Appel in Amsterdam ook geïnteresseerd. Zo gaat dat in Nederland: je moet eerst worden opgepikt in het buitenland voordat je hier wordt gewaardeerd. In de huidige tijd is er vrijwel geen tentoonstelling waar geen video in zit, en ook galeries hebben video overgenomen in de vorm van limited editions – videokunst heeft nu veel commerciëler karakter dan in de begintijd.
De laatste jaren zijn er enkele opvallende ontwikkelingen gaande in de kunstwereld, met name de opmars van vrouwen en de vorming van kunstenaarscollectieven. Zo bestond de hoofdtentoonstelling van de meest recente Biënnale van Venetië enkel uit vrouwen, en op de Documenta stond de kracht van het kunstcollectief centraal.
Toen Elsa en ik samen werk gingen maken, bestonden er nog vrijwel geen samenwerkingen. Tegenwoordig werkt iedereen samen, iedereen zit in een artist collective. In onze tijd begreep niemand wat dat betekende. Wij kregen altijd de vraag: ‘wat doe jij en wat doet de ander?’ Om die reden was het ook lastig om subsidie aan te vragen, terwijl samenwerking tegenwoordig juist een voorwaarde lijkt te zijn om in aanmerking te komen voor subsidie. Later, tijdens de feministische golf, was het werk van Stansfield/Hooykaas erg gewild voor tentoonstellingen omdat dat goed stond voor subsidieaanvragen. Daar waren we lang niet altijd even blij mee, omdat ons werk inhoudelijk geen feministisch karakter heeft. Ons werk ging niet direct over de persoon achter de kunstenaar, wat tegenwoordig veel meer een tendens is. Kunst gaat tegenwoordig niet zozeer over het werk zelf, maar over de persoon, over wie het maakt en over de achtergrond van de kunstenaar. Er heeft een grote verschuiving plaatsgevonden van universeel naar individueel. Wat mij opvalt is dat er tegenwoordig vaak van bovenaf wordt geregisseerd welke soort kunst er in tentoonstellingen is te zien, er wordt actief beleid op gemaakt. Ikzelf geef de voorkeur aan een meer organische werkwijze.
Zijn er jonge kunstenaars uit de huidige generatie die je volgt?
Er zijn altijd jonge kunstenaars die interessante dingen doen. Ze hebben nieuwe ideeën en een frisse blik, dat moet zich allemaal nog uitkristalliseren. Wanneer ik workshops geef op de kunstacademie, raad ik jonge kunstenaars aan om eens terug te kijken op de vroege videokunst. Vaak roepen ze dan uit dat je op die manier nooit iets nieuws kunt doen. Daarop zeg ik dan dat het niet gaat over of iets nieuw is, maar over jouw interpretatie. Ik heb daar heel specifieke ideeën over: een kunstwerk bestaat pas als het in de wereld is. Daarmee bedoel ik te zeggen dat het voor mij enorm belangrijk is dát het werk in de wereld komt. Ik ben geen kunstenaar die tien schilderijen maakt en daar elke dag in haar atelier mee bezig is. Ik doe veel onderzoek en heb veel ideeën die ik op een bepaald moment ga uitwerken.
Stansfield/Hooykaas heeft door de jaren heen tientallen werken gemaakt, veelal in video, een medium dat tegenwoordig erg kwetsbaar is. Op welke manieren kan het publiek jullie oeuvre bekijken?
Elsa en ik zijn beiden niet het type kunstenaar dat in een boekje bijhoudt welke werken we precies maakten. Na haar overlijden in 2004 voelde ik me erg verantwoordelijk voor het werk, en heb adviezen gevraagd aan mensen uit de kunstwereld, waarna het idee ontstond om het werk te inventariseren. Een stagiaire van de UvA-master Preservation and Presentation of the Moving Image heeft me anderhalf jaar lang geassisteerd met de inventarisatie van de werken die Elsa en ik tot 2004 hebben gemaakt.
Ook heb ik in 2010 het boek Revealing the Invisible gemaakt, en in 2012 een stichting opgericht met het idee om een aantal sleutelwerken naar musea of verzamelaars te laten gaan zodat het werk te zien blijft. Zo heeft de Tate Gallery in 2018 een van onze werken aangekocht; het duurde maar liefst vijf jaar om dat voor elkaar te krijgen. Ook hebben The Gallery of Modern Art, Glasgow, het Bonnefantenmuseum in Maastricht en Muhka in Antwerpen ons werk in hun collecties. Er zijn echter nog steeds veel kunstwerken die technisch up to date gemaakt moeten worden, omdat ze destijds met de eerste computers zijn gemaakt. Tot slot zijn er plannen voor tentoonstellingen met MIMA in Middlesbrough en Kettle’s Yard in Cambridge. Er is op dit moment veel belangstelling voor mijn werk in Groot-Brittannië.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
In september is een nieuw boek, The Artist as Explorer, uitgekomen bij Jap Sam Books. In mijn vorige publicatie, Revealing the Invisible, schreven tien auteurs uit de wetenschap, kunst, spiritualiteit over het werk van Stansfield/Hooykaas. Voor de nieuwe publicatie heb ik enkele auteurs gevraagd te schrijven over specifiek mijn eigen werk. Dat idee voelde goed, omdat ik de periode voorafgaand aan mijn samenwerking met Elsa wat meer wil uitlichten. Ik woonde toen in Parijs, Brussel, Londen en New York, en heb toen hoofdzakelijk met fotografie gewerkt. Toch besteedt het boek ook aandacht aan mijn huidige werk, zodat er een goede balans is tussen het verleden en het nu.
Waarnaar verwijst de titel The Artist as Explorer?
Het idee van de kunstenaar als ontdekker past erg bij me, ik doe onderzoek op verschillende niveaus. Zo was ik in september 2022 artist-in-residence bij Maison Dora Maar in de Provence. Daar heb ik allerlei projecten gedaan: ik maak opnamen, doe onderzoek en ik spreek met allerlei mensen. Daarna laat ik het wat rusten, waarna van alles bij elkaar komt. Op dat moment komt het kunstwerk pas de wereld in.