Kijk maar, het staat er echt. Paul Gauguin krabbelde de drie regels in de linker bovenhoek van dat fantastische, meterslange, kleurrijke, in olieverf geschilderde doek: D’où Venons Nous/Que Somes Nous/Où Allons Nous [Waar komen we vandaan / Wat zijn we / Waar gaan we heen]. Terwijl een reeks hartaanvallen zijn lichaam martelde, syfilis zijn bewustzijn dan weer vernauwde, dan weer verruimde, en hij huilde om de dood van zijn dochter Aline, balde Gauguin in een laatste krachtsinspanning de essentie van het leven samen in drie vragen. Om tot dat definitieve inzicht te geraken, had hij naar het einde van de wereld moeten reizen – naar Punaauia op Tahiti, ver in de Frans-Polynesische archipel.
Precies een eeuw na de dood van Gauguin legde Joe Cillen de laatste hand aan een kunstwerk op het eiland Kiritimati. Het was een baken van licht, Bakboord heette het, waarmee hij zijn eigen eiland, het Noordereiland, fysiek en spiritueel verbond met het atol in de Grote Oceaan. Terwijl het baken oplichtte en de nacht een rode gloed gaf, diepte hij uit zijn rugzak een talisman op. Het was een anoniem houten roerstaafje, maar voor Joe had het ding grote betekenis. Het roerhoutje was één van zijn schaarse bezittingen en had hem nooit teleurgesteld. ‘Hier’, zei hij tegen Dominique Perrier, een Frans-Portugese zeilster die hem gezelschap hield en onderweg was naar de Marquesaseilanden. ‘Als je Hiva Oa aandoet’, vervolgde hij, ‘kan je mijn houtje dan op het graf van Gauguin plaatsen?’ Aldus geschiedde.
Reizen is niets meer dan jezelf verplaatsen, zegt Joe. Van de ene plaats naar de andere plaats: van het Noordereiland naar Kiritimati bijvoorbeeld. Maar ook jezelf verplaatsen van het ene ding naar het andere ding: van het leven als matroos naar het leven als kunstenaar bijvoorbeeld. Of jezelf verplaatsen in de een en in de ander: in het lot van de 3269 medeopvarenden van het Motorschip Noordereiland bijvoorbeeld. Want één ding is zeker: op een dag zal het grootste schip ter wereld vertrekken en buitengaats gaan. En dan hebben we elkaar en elkaars talenten hard nodig – dus laat de generale repetitie vandaag nog beginnen.
Joe laat zich inspireren door het surrealisme van René Magritte (wiens moeder de dood koos door zich geblinddoekt in de Samber te storten), door de helse machines van kunstenaar Panamarenko (het pseudoniem is een samenvoeging van ‘Pan American Airlines & Company’), door de visionair Wilhelm Reich (die een regenmachine bouwde en seks als onderdeel van het ecosysteem zag), en door saxofonist Pharoah Sanders (die verbeeldingskracht en uithoudingsvermogen als de belangrijkste brandstoffen op aarde beschouwt). De liefde dreef hem naar de wal (als matroos werd Joe in 1972 verliefd op het nichtje van de uitbaatster van de Baby Doll Bar op het Noordereiland). En de kunst bood hem een context waarin hij zich kon verzoenen met zijn reis van Paal naar Pala. Voor ons, in dit boek – vormgegeven als een hutkoffer, ligt zijn roerstaafje. Laat het ook voor ons een talisman zijn, want Waar komen we vandaan / Wat zijn we? / Waar gaan we heen?