Dit beeld is het op één na oudste sculptuur van het beeldenterras. Henri Laurens maakte het gipsen origineel in 1938, maar het bronzen exemplaar dat het beeldenterras siert, is pas in 1963 gegoten. Laurens heeft zijn motief van de vrouwelijke figuur versmolten met een lier-achtig muziekinstrument en gecombineerd met een spiraalvorm. Aan de achterzijde van het brons bevindt zich een diepe groef over de gehele lengte van het beeld, de ruggengraat. Aan de voorzijde is de zigzagvorm van de spiraal het meest nadrukkelijk. Bolronde vormen lopen spiraalsgewijs en vloeiend in elkaar over en vormen samen een uitermate elegant gemodelleerde ‘Grote muzikante’. Laurens zijn vroege werk vanaf 1915 wordt tot het kubisme gerekend. In de loop van de jaren 1920 maakte hij meer en meer gebruik van bolronde vormen en werd het vrouwelijk naakt zijn belangrijkste thema. Pas in de jaren 1930 maakte Laurens beelden van het formaat van La grande musicienne. De gemeente Rotterdam kocht het beeld aan in 1963. Het beeld bleef tot 1966 onder de hoede van Museum Boijmans Van Beuningen. Daarna stond het beeld lange tijd beschut op de patio van de Doelen. Toen het beeld voor het concertgebouw werd geplaatst, diende het vooral als fietsenstalling en verzamelpunt voor zwerfvuil. Plaatsing in 2001 op het beeldenterras geeft het beeld, een hoogtepunt in het werk van Laurens, de juiste aandacht en waardering. Voor meer informatie: Sculpture International Rotterdam
Toen de Parijse kunstenaar Henri Laurens (Parijs, 1885 – 1954) in 1911 Georges Braque ontmoette, sloot hij zich aan bij diens kubistische stijl. Hij maakte collages, reliëfs en sculpturen van polychroom hout, gips en metaal, waarin hij probeerde een ruimtelijke vorm te vinden voor de papieren collages van kubisten als Braque en Picasso. Vanaf 1921 wordt zijn werk meer organisch en wordt de vrouw zijn hoofdthema. Met de gestegen waardering voor zijn werk aan het einde van de jaren dertig kon hij zich permitteren op een groter formaat in brons te gaan werken. Daarnaast illustreerde hij boeken, waaronder dichtbundels van vrienden. In 1949 en 1962 werd zijn werk getoond op een overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Een jaar voor zijn dood in 1953, kreeg hij de prijs voor de beeldhouwkunst op de Biënnale van São Paolo.
Dit beeld is het op één na oudste sculptuur van het beeldenterras. Henri Laurens maakte het gipsen origineel in 1938, maar het bronzen exemplaar dat het beeldenterras siert, is pas in 1963 gegoten. Laurens heeft zijn motief van de vrouwelijke figuur versmolten met een lier-achtig muziekinstrument en gecombineerd met een spiraalvorm. Aan de achterzijde van het brons bevindt zich een diepe groef over de gehele lengte van het beeld, de ruggengraat. Aan de voorzijde is de zigzagvorm van de spiraal het meest nadrukkelijk. Bolronde vormen lopen spiraalsgewijs en vloeiend in elkaar over en vormen samen een uitermate elegant gemodelleerde ‘Grote muzikante’. Laurens zijn vroege werk vanaf 1915 wordt tot het kubisme gerekend. In de loop van de jaren 1920 maakte hij meer en meer gebruik van bolronde vormen en werd het vrouwelijk naakt zijn belangrijkste thema. Pas in de jaren 1930 maakte Laurens beelden van het formaat van La grande musicienne. De gemeente Rotterdam kocht het beeld aan in 1963. Het beeld bleef tot 1966 onder de hoede van Museum Boijmans Van Beuningen. Daarna stond het beeld lange tijd beschut op de patio van de Doelen. Toen het beeld voor het concertgebouw werd geplaatst, diende het vooral als fietsenstalling en verzamelpunt voor zwerfvuil. Plaatsing in 2001 op het beeldenterras geeft het beeld, een hoogtepunt in het werk van Laurens, de juiste aandacht en waardering. Voor meer informatie: Sculpture International Rotterdam
Toen de Parijse kunstenaar Henri Laurens (Parijs, 1885 – 1954) in 1911 Georges Braque ontmoette, sloot hij zich aan bij diens kubistische stijl. Hij maakte collages, reliëfs en sculpturen van polychroom hout, gips en metaal, waarin hij probeerde een ruimtelijke vorm te vinden voor de papieren collages van kubisten als Braque en Picasso. Vanaf 1921 wordt zijn werk meer organisch en wordt de vrouw zijn hoofdthema. Met de gestegen waardering voor zijn werk aan het einde van de jaren dertig kon hij zich permitteren op een groter formaat in brons te gaan werken. Daarnaast illustreerde hij boeken, waaronder dichtbundels van vrienden. In 1949 en 1962 werd zijn werk getoond op een overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Een jaar voor zijn dood in 1953, kreeg hij de prijs voor de beeldhouwkunst op de Biënnale van São Paolo.
We use cookies to ensure that we give you the best experience on our website. If you continue to use this site we will assume that you are happy with it.OkNo