Florentijn Hofman is een beeldend essayist, hij maakt kunstwerken die te beschouwen zijn als driedimensionale essays. Als geschreven variant zijn essays een van de meest interessante tekstvormen, een non-fictie met een persoonlijke inslag die wordt opgebouwd met een bepaalde gratie, schoonheid, lichtheid en liefst humor. Lichtheid is er nodig voor een plezierige instap in het verhaal, van waaruit je wordt geleid naar een gelaagdheid die open staat voor interpretaties. Hofmans verhalende beelden bevatten al die ingrediënten.

 

Zo ook zijn Bospoldervos, de zestien meter lange vos met zakje in de bek, die hij ontwierp voor de Schiedamseweg in Bospolder Tussendijken. In dit deel van de stad zijn vossen geen fictie, ze worden ‘s avonds gesignaleerd, op zoek naar konijntjes in het Dakpark of wellicht naar restanten van de markt in de Grote Visserijstraat – al is dat laatste een interpretatie van de kunstenaar. Met zijn vos wilde hij een beeld maken dat gaat over hoe de natuur zich in stedelijke randgebieden onder de metrobaan door de stad binnenwerkt. En al is de natuur niet direct van bijvoorbeeld economisch belang, het draagt bij aan ons welzijn. Ook stedelingen, of juist zij, verlangen ernaar.

 

Met deze reuzevos zet Hofman een botsing tussen twee werelden neer: stad en natuur. De vos is een indringer, een kleurrijk en gracieus nachtdier dat een romantische draai aan dit verhaal geeft, en romantiek is een verlangen dat nieuwkomers in de stad kennen. Rotterdam bestaat goeddeels uit mensen die van elders komen en die er net als de vos hun heil zoeken. Het gaat erom dat je als stad je poorten open moet houden: voor de natuur, voor nieuwkomers, voor andere perspectieven. Voor Hofman, wiens oeuve veel bestaat uit dieren die net als in fabels herkenbaar menselijke karaktertrekken hebben, is de vos een intelligent en sluw dier, dat gecalculeerde risico’s neemt. Niet voor niets staat het aan de rauwe en minst aangeharkte kant van de Schiedamseweg, met een waakzame houding. Die oplettendheid weerspiegelt de dynamiek die we vereenzelvigen met grootstedelijkheid, zeker op deze locatie vol verkeersdrukte, die als een poort van de stad fungeert.

 

De vos is streetwise en weet zich aan te passen. In Rotterdam West is dat een belangrijke eigenschap vindt Hofman, die er jaren woonde en werkte. Vergelijkbaar met de vos is de eveneens reusachtige beer, de Staalman, die hij jaren geleden ontwierp voor de Staalmanbuurt in Amsterdam West. Omdat het leven daar evenmin eenvoudig is, zette hij er een beer neer die stoer en stevig op twee benen staat. In een fabel zou het samen met deze vos optrekken.

 

In die zin gaat het verhaal van deze vos, niet in de koplampen gevangen maar wel alert, over het leven in een stad en over het openstaan voor het onverwachte. Maar dat gebeurt zonder dat zich een verhaal daadwerkelijk lineair van begin tot eind ontvouwt. Zulke interpretaties zijn aan de kijker, die wel of niet hetzelfde ziet als wat de kunstenaar in de creatie wilde leggen. Essay, letterlijk probeersel, is een tekstvorm waar geen spelregels voor zijn. Voor beeldende kunst bestaan die evenmin.

 

Hofman kwam op twee manieren tot dit ontwerp. De eerste is de zo onstedelijke benaming van deze stadswijk – een samenstelling van bos, polder, dijken. Het herinnert aan een onzichtbaar verleden. De Situationisten zeiden vijftig jaar geleden dat onder de stoep het strand ligt, hier ligt onder de stoep de polder. De tweede manier was door de Schiedamseweg nader te gaan bestuderen. De vraag aan hem en aan drie andere kunstenaars was om in competitie een ontwerp te maken voor deze drukke straat. Hofman vond veel delen te druk, te smal of te af, waardoor vooral de Delfshavenkant afviel. Maar het andere uiteinde, richting Marconiplein, kon wel een gebaar gebruiken. In dat deel komt de natuur de stad binnen, ook is daar de markt van de Grote Visserijstraat met alle plastic zakjes die er rondwaaien. Het binnendringen van de vos zowel als de ban op plastic tasjes waren berichten die speelden in die tijd dat Hofman begon aan zijn ontwerp. Dat is een ode aan allebei: aan de natuur en aan het plastic tasje. Eerder al had Hofman reuzeslakken gemaakt met 10.000 tasjes als huid, mensen gingen het aaien – je kunt ervan houden. De vos gaf hij een plastic tasje in de bek waarvan je je gaat afvragen wat erin zit. Heeft die vos het tasje gepikt? Gaat hij rommel opruimen? Of heeft hij boodschappen gedaan? Door die onverklaarde toevoeging vertelt het een niet eenduidig verhaal, net zoals het hier langs de straat een ongerijmde verschijning is.

 

Behalve inhoudelijk speelt het beeld ook ruimtelijk een rol. De vos wordt er in de lengterichting neergezet zodat het de zichtassen meer definieert, of je nu richting de snuit kijkt of juist vanaf de staart. Je kunt eronder schuilen, kinderen kunnen spelen tussen de poten. Het staat niet aan het mooiste deel van de weg: tegelig en deels te ruim voelt het er soms unheimisch. Voor het kunstwerk is dat juist een voordeel. Dit nachtdier op zijn fluwelen poten hoort niet in een plantsoentje maar sluipt juist langs de schaduwkanten van de stad. Met zijn glooiende vormen en felle vitale kleur contrasteert het met de grijze en hoekige architectuur erachter, zodat omgeving en beeld elkaar versterken.

 

Het verhaal van de vos zit hem dus in meerdere aspecten, zoals kleur, vorm, positionering en natuurlijk schaal. Het is een reuzevos en dat maakt het een surreële verschijning, alsof het in een ander parallel universum thuishoort. Daarvandaan gekristalliseerd in onze werkelijkheid, staat het dier er gespannen bij, of op zijn minst oplettend, zoals ook passanten gek zullen staan te kijken als ze de hoek omgaan en ineens oog in oog staan met een creatuur uit een wereld die hier niet lijkt te bestaan.

 

Door zijn afmetingen en kleur zorgt de vos voor zichtbaarheid en markeert het de weg. Dat is van belang in een toegenomen visuele cultuur waarin zichtbaarheid ook voor stadsdelen essentieel is om bestaansrecht op te eisen en op de relevante politiek-maatschappelijke agenda’s te staan. Zestien meter lengte betekent bovendien een complexe constructie. Het geraamte werd gebouwd in een loods in Den Haag, in Rotterdam aan de Marconistrip komt het spuitbeton erop. De kunstenaar wilde die tweede fase dichtbij de locatie uitvoeren zodat buurtbewoners, die destijds stemden op dit ontwerp, idee en praktijk gestalte zien krijgen. Voor meer betrokkenheid en onderlinge verbondenheid wil hij het ter plekke afmaken en daarbij achtergrondinformatie en schaalmodellen presenteren.

 

Voor Hofman is deze vos een belangrijk beeld in zijn oeuvre, zeker nu hij aan de vooravond staat van grote plannen in Azië. Sinds zijn reusachtige badeendje ging rondreizen, een opblaasbaar beeld dat gaat over consumptie en reproduceerbaarheid, heeft hij daar opdrachten en tentoonstellingen van een schaal die in Nederland ongekend is. Maar Rotterdam is waar hij vandaan komt en waar zijn loopbaan voor een groot deel begon. Onder de noemer Beukelsblauw schilderde hij in 2005 tientallen slooppanden aan de Beukelsdijk lichtblauw, als een blue screen om toekomstige architectuur denkbeeldig op te projecteren. De hemelsblauwe kleur kondigde het verdwijnen van de oude panden aan en het gat dat blauw als de lucht zou kleuren. Tegelijk accentueerde de opvallende kleur alle fraaie details van de 19e-eeuwse gebeeldhouwde gevels, als een laatste eerbetoon. Uit elke opdracht wil Hofman tevoorschijn halen wat niet gezien wordt maar wat er wel bestaat. In een project rond de N470 ten noorden van de stad liet hij in 2007 een zeppelin vliegen, waarin omwonenden de provinciale weg van boven zagen. Dat liet ze zien hoe de weg in het landschap ingreep, hoe de nieuwste woonwijk erbij lag, hoe kortom hun woonomgeving er in zijn totaliteit gewijzigd werd. Het bood hun letterlijk en figuurlijk een nieuw perspectief.

 

Net als het Feestaardvarken in Arnhem en de Staalman in Amsterdam is de Bospoldervos voor Hofman een belangrijk beeld, waar hij zeer in gelooft. Alle drie zijn het uitvergrote humoristische dieren op zijn Hofmans waardoor mensen niet zelden even met stomheid geslagen zijn – veel passanten verwachten niet om de hoek van een straat een reusachtig aardvarken aan te treffen. De humor ervan werkt ontwapenend. Hoe bestaat het dat de schaal die in een stad is voorbehouden aan architectuur en infrastructuur, plotsklaps is ingenomen door zo’n bizarre verschijning? De beelden vormen een surrealisme van formaat, letterlijk en figuurlijk. Daardoor worden Hofmans beelden ontmoetingsplekken en gespreksstof ineen. Ze zorgen voor samenzijn, verbondenheid tussen bewoners, contact. De gesprekken die daaruit ontstaan gaan vanzelf over de openbare ruimte in kwestie en prikkelen mensen om beter naar hun omgeving te gaan kijken.

 

Dat Hofman dieren kiest om het gesprek op gang te brengen, is omdat fabeldieren een narratieve traditie zijn die je net als steden overal ter wereld aantreft, en die net als steden generaties en volksstammen overstijgen. Ze zijn verholen boodschappers: van een dierlijk personage accepteren en herkennen we meer dan van een mens die al te snel een individu is, een ander, niet wijzelf. Dierlijke personages – op papier of als beeld – lijken gemakkelijk leesbaar en herkenbaar, maar worden als fictieve wezens toch gedreven door aan ons vreemde motieven en instincten. Daardoor behouden ze een mysterie, ook Hofmans dieren worden nooit echt grijpbaar.

 

Met al deze karakteristieken is de vos een kunstwerk waarvan Hofman gelooft dat het samen met Bospolder Tussendijken gezien gaan worden, zo groot, iconisch en aimabel als het beeld eruitziet. En zo is hij een essayistisch kunstenaar, die een verhaal schetst met een open einde, waarvan de betekenis zich in de toekomst moet openbaren in de interpretaties van stedelingen die zich mogelijk in deze vos kunnen herkennen, en, hopelijk, het gaan omarmen.