Alexander Calder (Lawnton (Pennsylvania), 1898 – New York, 1976) was één van de bekendste Amerikaanse beeldhouwers. Hij volgde van 1923 tot 1925 een opleiding aan de Art Students League in New York. Daarna verhuisde hij naar Parijs en kwam in contact met de avant-garde. Aanvankelijk maakte Calder ruimtelijke draadfiguren en plastische sculpturen van hout. Rond 1931 ontstonden de eerste ‘mobiles’, waar hij beroemd mee werd. Het zijn hangende, in de wind bewegende composities van door ijzerdraad verbonden platte elementen. Iets later verschenen de ‘stabiles’: staande, vaste constructies, opgebouwd uit elkaar snijdende platen metaal. Ze zijn afgeleid van de mobiles die dergelijke constructies als onderstel hadden. In de jaren ’60 en ’70 werden veel stabiles en mobiles op monumentaal formaat uitgevoerd; ze bestaan meestal uit biomorfische vormen, afgeleid van levende organismen. Ze verbeelden vaak dieren: soms geënt op de bestaande wereld, soms voortkomend uit een abstracte fantasiewereld. In Calders sculpturen is ook een rol weggelegd voor kleur. Hij verfde zijn sculpturen in een beperkt palet: de primaire kleuren rood, geel en blauw, gecombineerd met zwart en wit.