“Dat hoor ik steevast: hadden ze haar niet kunnen redden? Dat hebben ze wel geprobeerd. Ze wilden van alles. De schildering van de muur afpellen, zoals ze dat doen met fresco’s van onschatbare waarde. Alles wat ze verzonnen bleek te duur. Bovendien was het van tevoren afgesproken, dat het een tijdelijke zaak zou zijn. Maar toen die kogel door d’r rugje ging had ik toch echt een brok in mijn keel. Een kolossaal geval, die muur. Zeventien meter, acht steigervloeren hoog. Stond je daar op, kon je niets overzien. Je wist bij god niet waar je op die plek mee bezig was. Dus ik dirigeerde mijn assistent vanaf een honderd meter er vandaan met een megafoon waar hij op de muur punten uit moest zetten. Met vetkrijt ging dat, eerst de punten en vervolgens in geel de lijnen. Om de voorstelling los te laten komen van de muur, had ik bedacht dat een metselaar verdikkingen moest aanbrengen. Dat de rug zou bollen, de benen, de voeten. Ook onder het springtouw zat een cementlijn. Henk Smits heeft dat gedaan, een vakman. De muur  moest trouwens ook nog eerst schoongemaakt worden. Die was namelijk bij de brand van Rotterdam net buiten het vuur gebleven, maar was wel poreus geworden en vol met roet. Toen het cement er dus op zat zijn we verder gegaan met de schildering. Dertig jaar geleden, alweer. Ze zat daar ook zo leuk op die blinde muur van het politiebureau. Als je op de Coolsingel richting Hofplein liep, piepte het meisje direct na het stadhuis rechts tevoorschijn. Toen de schildering werd afgebroken kwam het groot op het nieuws. De wethouder met zo’n bouwvakkershelm op, die zittend in een cabine van een machine de sloopkogel bedient en dan het rugje van het meisje breekt. Ja, dat doet je wel wat.”


Een interview met Co Westerik in 2007 voor het boek Mooi van ver. Muurschilderingen in Rotterdam geschreven door Siebe Thissen.